Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9281

Datum uitspraak2007-01-17
Datum gepubliceerd2007-02-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers140957
Statusgepubliceerd


Indicatie

QTS komt een beroep toe op beperking van haar aansprakelijkheid ex artikel 23 lid 2 CMR


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 140957 / HA ZA 06-876 Vonnis van 17 januari 2007 in de zaak van 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid QUALITY TRANSPORT SERVICES B.V., gevestigd te Almere, 2. de naamloze vennootschap NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.., gevestigd te 's-Gravenhage, eiseressen in conventie, verweersters in reconventie, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. J.K.M. van der Merché te Rotterdam, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CURRIE EUROPEAN TRANSPORT B.V., gevestigd te Nijmegen, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. L. Paulus, advocaat mr. P.F.W.A. van Dam te Rotterdam, 2. de rechtspersoon naar het recht van het land van vestiging MOREX TECHNOLOGIES FRANCE S.A., gevestigd te 92631 Gennevilliers (Frankrijk), gedaagde in conventie, niet verschenen, 3. de rechtspersoon naar het recht van het land van vestiging MOREXPLUS INTERNATIONAL LIMITED, gevestigd te Taipei Hsien (Taiwan), gedaagde in conventie, niet verschenen, 4. de rechtspersoon naar het recht van het land van vestiging WIN GAIN GLOBAL LIMITED, gevestigd te Taipei Hsien (Taiwan), gedaagde in conventie, niet verschenen, 5. de rechtspersoon naar het recht van het land van vestiging BOOM WORLD CO. LIMITED, gevestigd te Taipei Hsien (Taiwan), gedaagde in conventie, niet verschenen, 6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MORRISON EXPRESS NETHERLANDS BV, gevestigd te Maastricht - Airport, gedaagde in conventie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook QTS, Nationale Nederlanden, Currie, Morex, Morexplus, Win Gain, Boom World en Morrison genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 26 juli 2006 - het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2006 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. QTS en Currie, sluiten in mei 2004 een raamovereenkomst ter zake van het transport van goederen over de weg. De raamovereenkomst wordt op 15 juni 2004 op schrift gesteld. Op grond van deze raamovereenkomst stelt QTS een van haar voertuigen met chauffeur (de heer B. de Vries) ter beschikking aan Currie ten behoeve van het maken van meerdaagse internationale ritten. In de overeenkomst staat ondermeer dat “alle door Currie omschreven instructies en bepalingen in het door Currie opgestelde handboek Charter & Chauffeur van toepassing zijn op de door de chauffeur uit te voeren werkzaamheden”. 2.2. Op 23 mei 2005 geeft Currie de chauffeur van QTS, hierna te noemen: de chauffeur, opdracht tot het vervoer van een partij goederen van Nijmegen naar Gennevilliers, Frankrijk, ter aflevering aan Morex. Omstreeks 18.00 uur meldt de chauffeur zich in Nijmegen bij Currie. Aldaar dragen medewerkers van Currie zorg voor lading van de huiftrailer. Tijdens het laden blijkt dat de lading niet compleet is. Een deel van de te vervoeren lading blijkt zich nog in Maastricht (Airport) te bevinden. Currie geeft de chauffeur opdracht de lading in Maastricht zelf bij te laden bij Morrison. 2.3. De chauffeur haalt vervolgens het ontbrekende deel van de lading op in Maastricht (Airport). De chauffeur vult - na overleg met Currie - zelf een van Currie ontvangen blanco CMR-vrachtbrief in, waarin hij aangeeft dat hij geen controle heeft kunnen verrichten omdat er geen pakbon of iets dergelijks voor handen is. Bij gewicht vermeldt hij “ ± 1200 kg”. 2.4. De chauffeur kan zijn rit naar Frankrijk na het laden niet direct vervolgen omdat hij op grond van de Rijtijdenwet en het Rijtijdenbesluit rust moet houden. De chauffeur vertrekt bij Morrisson, overlegt met Currie, rijdt zijn voertuig naar het benzinestation “Samba” aan de snelweg A2, nabij Maastricht en parkeert daar. Hij slaapt enkele uren in het voertuig. Het betreft een 24 uurs - benzinepomp met bewaking door middel van videocamera’s. De man van de benzinepomp kan de vrachtwagen vanaf zijn werkplek zien staan. Als de chauffeur rond 04.00 uur zijn rit wil vervolgen stelt hij vast dat de huiftrailer op drie plaatsen is opengesneden en blijken de in Maastricht geladen goederen te zijn ontvreemd. Later blijken onder meer 106 dozen CD- roms bestemd voor Morex te zijn gestolen. De chauffeur doet bij de politie aangifte van de diefstal. In opdracht van Currie brengt de chauffeur de resterende lading retour aan Currie. 2.5. Currie stelt QTS aansprakelijk voor de door haar als gevolg van de diefstal geleden schade. Volgens opgave van Morex bedraagt de schade als gevolg van de diefstal USD 61.423,50. Morex kocht de ontvreemde goederen bij Morexplus, tevens handelend onder de naam Kingwin Universal Limited dan wel bij Win Gain dan wel bij Boom World. QTS is ter zake van vervoerdersaansprakelijkheid verzekerd bij Nationale Nederlanden. 2.6. QTS en Nationale Nederlanden betrekken de gedaagden door middel van de dagvaarding van 3 augustus 2005 in de onderhavige procedure. 2.7. QTS wordt op 16 november 2005 in staat van faillissement verklaard. 2.8. Nationale Nederlanden doet op 27 december 2005 herstelexploiten uitbrengen in verband met een onjuist adres van de procureur van eisers. 2.9. Ladingbelanghebbenden zijn inmiddels in Frankrijk een procedure gestart tegen Currie ter zake van de door hen als gevolg van de diefstal geleden schade. 2.10. Op 11 augustus 2006 is aan Nationale Nederlanden een dagvaarding betekend ten verzoeke van onder meer Currie, waarin Nationale Nederlanden wordt opgeroepen te verschijnen te zitting van het ‘Tribunaal de Commerce de Nanterres’ te Nanterres, Frankrijk. Currie vordert veroordeling van QTS en Nationale Nederlanden om Currie te vrijwaren voor ‘alle veroordelingen die tegen eiseressen zouden kunnen worden uitgesproken’, met veroordeling van QTS en Nationale Nederlanden in de (proces)kosten. 2.11. De curator heeft de raadsman van QTS inmiddels laten weten dat hij de onderhavige mede namens QTS aanhangig gemaakte procedure niet wenst over te nemen. 3. Het geschil in conventie 3.1. QTS en Nationale Nederlanden vorderen samengevat – voor recht te verklaren: - dat de gedaagden althans één van de gedaagden dan wel een deel van de gedaagden niet ontvankelijk zijn/is in een eventuele vordering jegens Nationale Nederlanden in haar hoedanigheid van vervoerdersaansprakelijkheidsverzekeraar van QTS; - dat de gedaagden althans één van de gedaagden dan wel een deel van de gedaagden niet ontvankelijk zijn/is in een eventuele vordering jegens QTS in haar hoedanigheid van wegvervoerder; - althans dat QTS in haar hoedanigheid van wegvervoerder niet aansprakelijk is jegens gedaagden, althans jegens één van de gedaagden dan wel jegens een deel van de gedaagden dan wel jegens enige derde ter zake van de beweerde schade met betrekking tot het in de dagvaarding genoemde transport, nu haar een beroep op overmacht in de zin van artikel 17 lid 2 CMR toekomt; - althans dat QTS beperkt aansprakelijk is overeenkomstig artikel 23 CMR jegens de gedaagden althans jegens één van de gedaagden dan wel jegens een deel van de gedaagden dan wel jegens enige derde, met veroordeling van Currie in de kosten van deze procedure. 3.2. Currie voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in voorwaardelijke reconventie 3.3. Currie vordert voorwaardelijk, namelijk voor het geval Nationale Nederlanden in haar vorderingen ontvankelijk wordt verklaard, – samengevat – voor recht te verklaren dat - QTS aansprakelijk is voor de schade en de nog te lijden schade met betrekking tot het uitgevoerde transport door QTS; - QTS volledig en onbeperkt aansprakelijk is, dat wil zeggen te verklaren voor recht dat QTS geen beroep toekomt op artikel 23 van het CMR, met veroordeling van Nationale Nederlanden in de kosten van het geding. 3.4. QTS voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling In conventie en reconventie 4.1. Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Op de tussen QTS en Currie gesloten vervoerovereenkomst is het Verdrag betreffende de overeenkomst tot vervoer van goederen over de weg (CMR) van toepassing. Op grond van artikel 31 lid 1 sub b van dit verdrag is mede bevoegd het gerecht van het land op het grondgebied waarvan de plaats van inontvangstneming der goederen is gelegen. De goederen zijn in ontvangst genomen in Nederland. Een van de gedaagde, Currie is gevestigd te Nijmegen, zodat de rechtbank Arnhem op die grond rechtsmacht heeft. 4.2. Nu sprake is van internationaal vervoer rijst de vraag aan de hand van welk recht de vorderingen moeten worden beoordeeld. Partijen hebben ter comparitie verklaard dat de onderhavige geschillen beoordeeld dienen te worden naar Nederlands recht. Partijen zijn ook in de processtukken van die veronderstelling uitgegaan. Nu geen rechtsregel zich daartegen verzet volgt de rechtbank de kennelijke rechtskeuze van partijen. 4.3. Alvorens de vorderingen en verweren van partijen te bespreken overweegt de rechtbank in verband met het hangende de procedure uitgesproken faillissement van QTS het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de mede door QTS ingestelde vorderingen vorderingen in de zin van artikel 27 van de Faillissementswet (Fw). Dit brengt mee dat de procedure ten aanzien van QTS niet van rechtswege is geschorst. De rechtbank stelt vast dat Currie niet heeft verzocht het geding te schorsen teneinde haar de gelegenheid te geven de curator tot overneming van het geding op te roepen. In de conclusie van antwoord in reconventie stelt QTS dat de curator te kennen heeft gegeven dat hij de procedure niet wenst over te nemen. Ingevolge artikel 27 lid 2 tweede volzin Fw wordt het geding derhalve voortgezet tussen QTS en Currie buiten bezwaar van de boedel. Het in rechtsoverweging 2.8 bedoelde herstelexploit is weliswaar alleen ten verzoeke van Nationale Nederlanden uitgebracht, doch blijkens het exploit is het petitum van de dagvaarding van 3 augustus 2005 ongewijzigd. De rechtbank stelt voorts vast dat Currie haar voorwaardelijke reconventionele vordering slechts heeft ingesteld tegen Nationale Nederlanden en niet tegen QTS. In conventie 4.4. Nu alleen Currie in de procedure is verschenen, komt de rechtbank nu toe aan de bespreking van de door Currie gevoerde verweren. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of Nationale Nederlanden (een eigen) belang heeft bij de vorderingen. 4.5. Currie stelt dat Nationale Nederlanden niet ontvankelijk is in haar vorderingen omdat zij geen voldoende (eigen) belang heeft. Zij stelt dat uit niets blijkt dat Nationale Nederlanden na het faillissement van QTS de (juridische) positie van QTS heeft overgenomen en dat Nationale Nederlanden ook overigens niet heeft gesteld welk rechtens te respecteren belang zij bij de vorderingen heeft. Nationale Nederlanden stelt daarentegen dat zij wel degelijk voldoende belang heeft en voert daartoe aan dat zij er voor haar eigen bedrijfsvoering rekening mee dient te houden dat haar verzekerde QTS, ook al is zij failliet, aansprakelijk kan blijken te zijn voor de vermissing van de door QTS vervoerde goederen. In dat geval zal Nationale Nederlanden mogelijk ten laste van de verzekering een uitkering dienen te doen aan de rechthebbende onder de polis, de curator in het faillissement van QTS. Voorts voert Nationale Nederlanden aan dat het Franse recht mogelijk een directe actie toekent aan de ladingbelanghebbenden, zodat zij de aansprakelijkheidsverzekeraar van de vervoerder (dus Nationale Nederlanden) rechtstreeks kunnen aanspreken. Tot slot wijst Nationale Nederlanden op de omstandigheid dat zij inmiddels in een procedure in Frankrijk is betrokken (rechtsoverweging 2.10), wat – zo stelt zij – haar belang bij een beslissing in de onderhavige procedure alleen maar onderstreept. 4.6. De rechtbank is van oordeel dat Nationale Nederlanden voldoende belang heeft bij de ingestelde vorderingen. De door Nationale Nederlanden gegeven invulling van haar belang is niet door Currie betwist. Er is voorts niets gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat Nationale Nederlanden niet behoeft uit te keren onder de verzekering aan de rechthebbende op de polis als komt vast te staan dat QTS aansprakelijk is voor de schade geleden door het verdwijnen van de zaken en QTS schade zal moeten vergoeden. De omstandigheid dat QTS failliet is en de omstandigheid dat Nationale Nederlanden niet de juridische positie van QTS heeft overgenomen maken voorgaande niet anders. 4.7. Voorts houdt partijen verdeeld de vraag of QTS aansprakelijk is voor de als gevolg van de diefstal geleden schade. 4.8. QTS beroept zich op overmacht in de zin van artikel 17 lid 2 CMR. Zij en Nationale Nederlanden stellen dat de chauffeur in overleg met Currie en conform de instructies van Currie heeft gehandeld en dat alle van een vervoerder redelijkerwijs te vergen maatregelen zijn genomen. Zij verwijst in dit verband naar de bij de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie overgelegde correspondentie tussen de directeur van QTS en Currie en naar de verklaringen van de chauffeur van 30 mei 2005 en 6 juni 2005. Zij voert voorts aan dat de chauffeur niet wist wat hij vervoerde en dat hij bij het laden in Maastricht slechts had gehoord dat het om lege cd-roms en dvd’s ging. QTS stelt dat dit niet meebrengt dat sprake is van een waardevolle lading. QTS stelt voorts dat de chauffeur van plan was in Maastricht te overnachten bij het laatste laadadres en dat hij zijn tachograaf om die reden al had verwijderd, maar dat hij van het terrein van Morrison werd weggestuurd. 4.9. Currie voert aan dat QTS geen beroep op overmacht toekomt, omdat niet alle maatregelen zijn genomen en/of QTS niet in het bewijs is geslaagd dat alle maatregelen zijn genomen. Currie stelt het volgende. - De chauffeur had vooruit moeten denken en Currie tijdig had moeten informeren over zijn verplichte rust, zodat niet op zondagavond door Currie alleen nog kon worden gezegd dat hij op zoek moest naar de best mogelijke plek. De chauffeur had een slaapplaats moeten regelen. Het beroep op overmacht strandt omdat alleen een veilige plaats kon worden gevonden door in strijd te handelen met de rij- en rusttijden. - De chauffeur heeft ten onrechte op zondagavond tegen Currie gezegd dat hij niet op de laatste laadplaats te Maastricht kon blijven overnachten. De onjuistheid van de stelling van de chauffeur blijkt – zo stelt Currie – uit het in het geding gebrachte rapport van EVH Surreys International BV. - In het handboek Charter & Chauffeur staat in hoofdstuk 4 dat alleen in Nederland op bewaakte parkeerplaatsen geparkeerd mag worden en dat alleen op goed verlichte parkeerplaatsen geparkeerd mag worden. Currie wijst erop dat de chauffeur de vrachtwagen ook niet volgens de regels tegen een muur of andere vrachtwagen heeft geparkeerd. 4.10. De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 17 lid 1 CMR is de vervoerder aansprakelijk voor onder meer geheel of gedeeltelijk verlies van de goederen. Lid 2 van het artikel bepaalt onder meer dat de vervoerder is ontheven van deze aansprakelijkheid, indien het verlies is veroorzaakt door schuld van de rechthebbende, door een opdracht van deze, welke niet het gevolg is van schuld van de vervoerder, of door omstandigheden, die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. Als uitgangspunt geldt dat de vervoerder zich in geval van verlies van de lading tijdens het vervoer slechts met succes op de ontheffing van aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR kan beroepen indien hij aantoont dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om verlies te voorkomen. Hetgeen QTS heeft gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat aan deze zorgvuldigheidseis is voldaan, wordt grotendeels door Currie betwist. 4.11. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van overmacht is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant of de chauffeur wel of niet exact wist wat hij vervoerde. Vast staat dat hij wist dat hij in Maastricht drie pallets lege cd-roms en dvd’s heeft geladen. Los van de vraag of in dat geval sprake is van hoogwaardige goederen kan naar het oordeel van de rechtbank in elk geval worden geconcludeerd, dat sprake was van gemakkelijk verhandelbare goederen die een substantiële waarde vertegenwoordigen en daardoor mogelijk diefstalgevoelig zijn. 4.12. De rechtbank is voorts van oordeel dat waar QTS stelt dat het aan Currie is om te plannen en dat de chauffeur geheel afgaat op de instructies van Currie, dit niet meebrengt dat daarmee elke verantwoordelijkheid van de chauffeur vervalt. Ter comparitie is onweersproken gesteld dat alle chauffeurs die voor Currie rijden, ook deze chauffeur, uitgebreide veiligheidsinstructies hebben gekregen en een aantal keren per jaar op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in het handboek en van andere actuele zaken over de veiligheid gedurende het vervoer. De chauffeur was derhalve op de hoogte van de noodzaak voor het vinden van een veilige parkeerplaats. Tegen die achtergrond lag het op de weg van de chauffeur na te gaan of hij – zoals hij blijkens zijn verklaringen van plan was – op het terrein van Morrison kon overnachten. Dan had hij indien dit niet mogelijk was eerder dan pas na het laden van het ontbrekende deel van de lading contact kunnen opnemen met (de planner van) Currie voor overleg over een parkeerplaats. Dit was tevens van belang nu de chauffeur moest rusten en gegeven het feit dat – zoals de chauffeur stelt – hij twee tot twee en half uur moest rijden wilde hij een bewaakte parkeerplaats bereiken. De rechtbank leest in de in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van de chauffeur niet dat de planner van Currie de chauffeur toestemming heeft gegeven op de door hem gekozen parkeerplaats te overnachten. Elders is daarvoor evenmin een aanknopingspunt te vinden. Dit brengt mee dat QTS haar stelling dat Currie toestemming heeft gegeven voor de gekozen parkeerplaats onvoldoende nader heeft onderbouwd, gelet op het verweer van Currie. QTS heeft op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. 4.13. Voorgaande leidt tot de slotsom dat QTS als vervoerder niet aan de in rechtsoverweging 4.10 bedoelde zorgvuldigheidseis heeft voldaan, omdat niet is komen vast te staan dat zij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om de diefstel te voorkomen. De rechtbank verwerpt het beroep op overmacht ex artikel 17 lid 2 CMR. Hiermee staat de aansprakelijkheid van QTS vast. 4.14. QTS heeft zich subsidiair beroepen op de beperking van haar aansprakelijkheid op grond van artikel 23 lid 3 CMR. Dit artikel bepaalt dat de schadevergoeding bij geheel of gedeeltelijk verlies van goederen niet meer kan bedragen dan 25 frank voor elk ontbrekend kilogram bruto-gewicht. Currie heeft zich beroepen op artikel 29 CMR dat kort gezegd bepaalt dat de vervoerder onbeperkt aansprakelijk is indien de schade is veroorzaakt door opzet of schuld zijnerzijds die volgens de lex fori gelijkgesteld wordt met opzet (lid 1). Currie stelt dat de chauffeur bewust roekeloos heeft gehandeld. Zij verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar alle hiervoor door haar naar voren gebrachte feiten en omstandigheden en stelt dat tevens van belang is dat De Vries een zeer ervaren chauffeur is en dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de omgeving van de Nederlands – Belgische grens veel diefstallen plaatsvinden. QTS heeft dat betwist. 4.15. Krachtens het bepaalde in artikel 29 CMR (zie 4.14) dient nationaal recht toegepast te worden. De aan te leggen maatstaf is te vinden in artikel 8:1108 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarvan het eerste lid bepaalt dat de vervoerder zich niet kan beroepen op enige beperking van zijn aansprakelijkheid, voor zover de schade is ontstaan uit zijn eigen handelen of nalaten, geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. Van gedrag dat als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien moet worden aangemerkt, is volgens vaste jurisprudentie (onder meer Hoge Raad 5 januari 2001,C99/029HR en Hoge Raad 5 januari 2001, C99/162HR) sprake, wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dat gedrag laat weerhouden. Niet beslissend is derhalve of degene die zich aldus gedroeg wist dat de kans op diefstal zeer aanzienlijk was. 4.16. Vast staat dat de chauffeur overleg heeft gepleegd met Currie alvorens de vrachtwagen te parkeren op de bewuste parkeerplaats, dat hij de vrachtwagen in het zicht van de ingang van het – 24 uur per dag geopende – benzinestation heeft geparkeerd, en dat hij wist dat het terrein met camera’s werd bewaakt. Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat de chauffeur wist dat aan het parkeren op een niet beveiligde parkeerplaats risico’s zijn verbonden, maar ook dat hij meende dat hij voldoende maatregelen had genomen om diefstal te voorkomen. De omstandigheid dat de chauffeur moest weten dat in de omgeving van de Belgische grens een groot risico op diefstal van lading uit vrachtwagens bestaat - zoals Currie heeft aangevoerd en door QTS is betwist - is op grond van de in 4.15 beschreven maatstaf niet relevant. Voor het aannemen van “waarschijnlijkheidsbewustzijn” in de zin van artikel 8:1108 lid 1 BW is niet voldoende dat de chauffeur zich bewust was van het grote risico van diefstal uit de vrachtwagen op een onbeveiligde parkeerplaats bij de zuidelijke grens en de vergroting van het risico door zijn handelen. Daarvoor is namelijk bovendien vereist dat de chauffeur ten tijde van het parkeren de wetenschap had dat de kans op diefstal van de lading door zijn handelwijze groter was dan althans bijna even groot was als de kans dat dit niet zou gebeuren. Niet is gesteld of gebleken dat de chauffeur een dergelijke wetenschap had. Dit brengt mee dat van een handelen of nalaten in de zin van artikel 8:1108 lid 1 BW naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is. 4.17. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat QTS een beroep toekomt op beperking van haar aansprakelijkheid ex artikel 23 lid 2 CMR. 4.18. Tegen de vordering van QTS/Nationale Nederlanden strekkende tot de verkrijging van een verklaring voor recht dat Nationale Nederlanden in haar hoedanigheid van vervoerdersaansprakelijkheidsverzekeraar van QTS niet aansprakelijk is jegens gedaagden of één of een deel van hen, heeft Currie geen (gemotiveerd) verweer gevoerd, zodat de vordering zal worden toegewezen. 4.19. In de procedure is van de zes gedaagden alleen Currie verschenen. Tegen de niet verschenen gedaagden is verstek verleend. Ten aanzien van hen overweegt de rechtbank het volgende. De door Currie gevoerde verweren werken niet in het voordeel van de niet verschenen gedaagden. Dit is anders als sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing. Van een dergelijke rechtsbetrekking is de rechtbank niets gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen desondanks niet alle vorderingen tegen de niet verschenen gedaagden worden toegewezen. De rechtbank zal de vorderingen toewijzen met uitzondering van de vorderingen onder het tweede en derde gedachtestreepje in rechtsoverweging 3.1, aangezien deze vorderingen de rechtbank ongegrond voorkomen. De rechtbank heeft het beroep van QTS op overmacht immers verworpen. slotsom in conventie 4.20. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van QTS/Nationale Nederlanden zoals samengevat in rechtsoverweging 3.1 onder het eerste en vierde gedachtestreepje zullen worden toegewezen met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure in conventie. De overige vorderingen zullen worden afgewezen. De rechtbank houdt geen rekening met de kosten van vertaling en betekening van de exploiten aan de gedaagden sub 2 tot en met 5, omdat wat dat betreft niets is gesteld. De kosten aan de zijde van QTS/Nationale Nederlanden worden begroot op: - dagvaarding EUR 431,58 (6 x EUR 71,93) - vast recht 248,00 - salaris procureur 904,00 (2 punten x tarief EUR 452) Totaal EUR 1583,58 In (voorwaardelijke) reconventie 4.21. Aangezien aan de voorwaarde waaronder Currie haar vorderingen in reconventie heeft ingesteld is voldaan, behoeft de reconventie tevens behandeling. Currie vordert tegenover Nationale Nederlanden een verklaring voor recht over QTS. De rechtbank heeft hiervoor in rechtsoverweging 4.3 reeds overwogen dat zij vast stelt dat de reconventionele vorderingen slechts zijn ingesteld tegen Nationale Nederlanden. De vorderingen stranden op het gegeven dat QTS geen partij is in reconventie. De rechtbank zal Currie op die grond niet ontvankelijk verklaren in haar vorderingen. Currie zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij het salaris van de procureur wordt vastgesteld op de helft van de punten omdat de reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie. De comparitie zal om die reden bij de puntentelling buiten beschouwing worden gelaten, omdat de comparitie al is meegeteld in conventie. De kosten aan de zijde van QTS/Nationale Nederlanden worden begroot op (salaris procureur: 1 punt × factor 0,5 × tarief EUR 384,00) EUR 226,00. 5. De beslissing De rechtbank in conventie 5.1. verklaart voor recht dat gedaagden niet ontvankelijk zijn in een eventuele vordering jegens Nationale Nederlanden in haar hoedanigheid van vervoerdersaansprakelijkheidsverzekeraar van QTS ter zake van de op omstreeks 23 en 24 mei 2005 ontvreemde goederen, 5.2. verklaart voor recht dat QTS jegens gedaagden beperkt aansprakelijk is overeenkomstig artikel 23 CMR, 5.3. veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van QTS/Nationale Nederlanden tot op heden begroot op EUR 1583,58, 5.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.5. wijst het meer of anders gevorderde af, in reconventie 5.6. verklaart Currie niet ontvankelijk in haar vorderingen, 5.7. veroordeelt Currie in de proceskosten, aan de zijde van Nationale Nederlanden tot op heden begroot op EUR 226,00, 5.8. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.9. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2007.