Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9372

Datum uitspraak2007-01-31
Datum gepubliceerd2007-02-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/1323
Statusgepubliceerd


Indicatie

Navorderingsaanslagen IB/PVV. De onvolkomenheden in de administratie die overeind blijven rechtvaardigen niet de zware processuele sanctie van omkering van de bewijslast.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/1323 Uitspraakdatum: 31 januari 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiser, gemachtigde: A (B & C, advocaten belastingkundigen) en de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan eiser zijn de navolgende belastingaanslagen opgelegd. Gelijktijdig met deze aanslagen zijn voor de daar achter vermelde bedragen boetebeschikkingen, alsmede beschikkingen heffingsrente ten name van eiser genomen. Belastingaanslag Belastbaar inkomen Boete Navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor 1998 ƒ 281.370 ƒ 67.474 Navorderingsaanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) 1998 ƒ 554 Navorderingsaanslag IB/PVV voor 1999 ƒ 230.004 ƒ 50.641 Navorderingsaanslag WAZ voor 1999 ƒ 604 Navorderingsaanslag IB/PVV voor 2000 ƒ 238.269 ƒ 50.233 Navorderingsaanslag WAZ voor 2000 ƒ 94 Aanslag IB/PVV 2001 € 145.817 € 28.943 Aanslag WAZ 2001 - Aanslag IB/PVV 2002 € 127.862 € 23.202 Aanslag WAZ 2002 - 1.2. Na tegen de belastingaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente gemaakt bezwaar, heeft verweerder deze bij uitspraken op bezwaar van 4 maart 2005 gehandhaafd. 1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Bij brief van 1 november 2006 heeft verweerder nadere stukken ingediend. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2006. Ter zitting zijn de onderhavige beroepen gezamenlijk behandeld met die van de echtgenote van eiser (kenmerk 05/1324) en die van de vennootschap onder firma X/XY (kenmerk 05/1325 tot en met 05/1330). 1.6. Ter zitting zijn eiser en zijn gemachtigde verschenen, alsmede namens verweerder D, bijgestaan door E. Eiser heeft ter zitting een pleitnota en, met goedvinden van verweerder, nadere stukken overgelegd. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Eiser drijft tezamen met zijn echtgenote een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (VOF). Eiser heeft recht op tweederde deel van de winst; zijn echtgenote op eenderde deel. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de in- en verkoop van met name kleding. De verkoop vindt plaats op diverse markten in Nederland. 2.2. De dagelijkse ontvangsten op de markt worden per verkoop op een kartonnen kaart genoteerd; dit wordt de kladkasadministratie genoemd. Vervolgens noteert eiser per dag in het kasboek de omzet, alsmede gedane uitgaven. Voormelde kaarten zijn tot 30 januari 2003 niet bewaard gebleven. 2.3. In 1995 heeft de belastingdienst in het kader van een landelijke actie extra aandacht besteed aan ondernemers die op markten staan. Het doel van de actie was de nakoming van de fiscale verplichtingen te stimuleren. In voorkomende gevallen werden waarschuwingen gegeven. In het kader van deze actie is eiser meerdere keren op diverse markten bezocht. Er zijn bij of na de bezoeken nimmer waarschuwingen aan eiser gegeven. In een rapport van een zogenoemde waarneming ter plaatse (WTP) op 11 oktober 1995 is onder meer het volgende opgenomen: "4. (Kas-)administratie Tijdens het bezoek was er een kas. De kas wordt beheerd door de belastingplichtige. (...) Aan het eind van iedere marktdag maakt hij de kas op. Hij bepaalt de ontvangsten aan de hand van telling van de tijdens de markt op een kaart genoteerde verkoopbedragen. Deze kaarten, die tevens dienst doen als voorraadadministratie, worden na afloop weggegooid." 2.4. In 2003 is een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en WAZ van eiser en zijn echtgenote voor 1998 tot en met 2002, alsmede de aangiften omzetbelasting van de VOF. In dat kader heeft een controlerend ambtenaar op 30 januari 2003 eisers marktkraam in Q bezocht en daarbij aangegeven dat eiser de kladkasadministratie zou moeten bewaren. Vanaf die datum heeft eiser de kaarten bewaard bij zijn administratie. Aan de hand van de tijdens het onderzoek verkregen gegevens heeft verweerder theoretische omzetberekeningen gemaakt, welke berekeningen afwijken van de aangegeven omzet. In het rapport van het onderzoek is onder meer het volgende vermeld: “3.1 Kasadministratie (...) De dagelijkse ontvangsten per markt worden bepaald aan de hand van kladkasgegevens. Op een kladje worden dagelijks de ontvangsten genoteerd. De verkopen worden per verkoop van een stuk textiel, vaak met de notitie van welke inkoop deze verkoop afkomstig is, genoteerd. [Eiser] maakt dan een telling van de totale omzet op deze dag en noteert deze in het kasboek. De kladkasgegevens zijn tot 01-02-2003 niet bewaard gebleven. Ik heb tijdens mijn bezoek aan [eiser], eind januari 2003, medegedeeld dat de kladkasgegevens bewaard dienen te blijven. (...) Opmerkelijk is dat er geen enkele valutatransactie in het kasboek vermeld wordt. (...) Ik heb mede daardoor twijfels of de kasadministratie volledig is. Dit wordt ondersteund doordat bij wijze van deelwaarneming is vastgesteld dat bij de controle op de ontvangsten zoals deze op de kladkasgegevens in 2003 zijn verantwoord vaak kleine afwijkingen te zien zijn met de verantwoorde omzet in het kasboek. (...) 3.2.1 Jaar 2000 (...) Verkoop partijen in 2000 incl. Ob. Datum Naam Omschrijving Bedrag Aantekening (...) 8-mei Contant 8.000 geen nota (...) 3.4.1 Winstberekening 1998 (...) Verkoop partijen in 1998 Datum Naam Omschrijving Prijs incl ob (...) 5-jan Contant 1.500 geen nota 13-mei Contant 3.500 geen nota 20-mei Contant 3.750 geen nota (...) 3.4.2 Winstberekening 1999 (...) Verkoop partijen in 1999 Datum Naam Omschrijving Bedrag (...) 19-apr Contant 3.000 geen nota 26-apr Contant 1.000 geen nota (...) 17-mei Contant 4.500 geen nota 16-jun Contant 2.500 geen nota (...) 13-sep Contant 4.000 geen nota 27-sep Contant 4.000 geen nota 29-sep Contant 10.000 geen nota (...) 4 Verwerpen van de administratie over de jaren 1998 t/m 2002 Gezien vorenstaande feiten verwerp ik de administratie. Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld: - De kladkasadministratie, een elementair onderdeel van de administratie, is over de jaren 1998 t/m 2002 niet bewaard gebleven. - Er bestaan gerede twijfels aan de juistheid van de kasadministratie, zie punt 3.1 hiervoor. - De gerealiseerde brutowinstpercentages 1998 t/m 2002 van de marktverkopen zijn veel te laag ten opzichte van het gerealiseerde brutowinstpercentage over de marktverkopen in 2003 en de door mij bepaalde brutowinstpercentages 1998 t/m 2002 welke volgen uit de theoretische omzetberekeningen. - De uitkomsten van de chi-kwadraat toetsen over de jaren 1998 t/m 2002 geven te zien dat er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gesteld kan worden dat er sprake is van een systematische afwijking in de verdeling van de cijfers en dat die afwijking in de regel niet te wijten is aan toeval. - Bij de verkoop van partijen aan ondernemers is in een aantal gevallen geen factuur uitgereikt. - Uit de administratie blijkt niet dat de ingekochte kostuums, schoenen, tafelkleedjes als verkoop verantwoord zijn, dan wel in de eindvoorraad zijn opgenomen. Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie in de jaren 1998 t/m 2002 dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de door belastingplichtige gevoerde administratie verworpen wordt. De administratie kan niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening. Uit de uitkomsten van mijn opstellingen blijkt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Bovendien heeft belastingplichtige niet voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. (...) Ook wordt niet voldaan aan artikel 35 van de Wet op de omzetbelasting 1968, juncto artikel 31 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.” 2.5. De bestreden belastingaanslagen betreffen het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2002 en zijn opgelegd naar aanleiding van de bevindingen van voormeld onderzoek; de winst en omzet zijn bepaald aan de hand van de onder 2.4 genoemde theoretische omzetberekeningen van verweerder. Per jaar bedragen de correcties ten opzichte van het door eiser aangegeven belastbaar inkomen, respectievelijk belastbaar inkomen uit werk en woning: winstcorrectie Zelfstandigenaftrek 1998 ƒ 235.853 ƒ 4.200 1999 ƒ 177.482 ƒ 4.300 2000 ƒ 172.240 ƒ 4.380 2001 € 114.133 (begrepen in winstcorrectie) 2002 € 91.413 idem 2.6. De opgelegde boeten voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen betreffen vergrijpboeten en zijn berekend naar 50% van de nagevorderde, respectievelijk niet aangegeven belasting. De boeten met betrekking tot premie WAZ zijn berekend naar 25% vanwege onevenredige cumulatie met de overige boeten. 3. Geschil In geschil is: 1. of de door eiser gevoerde administratie dusdanig ernstige tekortkomingen kent dat deze dient te worden verworpen; 2. indien de administratie dient te worden verworpen, of verweerder een redelijke schatting heeft gedaan van het inkomen; 3. of verweerder beschikt over een nieuw feit dat de navordering rechtvaardigt; 4. of de vereiste aangiften niet zijn gedaan, danwel of niet voldaan is aan administratieve verplichtingen als genoemd in artikel 52, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR); 5. of de belastingaanslagen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en in het bijzonder het vertrouwensbeginsel zijn opgelegd; 6. of de boeten terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. 4. Standpunten van partijen 4.1. Eiser stelt dat hij aan de uitlatingen van de controlerend ambtenaar bij de diverse WTP’s het vertrouwen mocht ontlenen dat zijn wijze van administreren was beoordeeld en akkoord bevonden. De aanslagen zijn daarmee in strijd met het vertrouwensbeginsel opgelegd. Nu verweerder bekend was met de wijze van administreren beschikte zij niet over een nieuw feit om na te vorderen. Het is niet toegestaan daar een ander feit voor in de plaats te stellen. Verweerder heeft ten onrechte de administratie ter zijde geschoven. In de branche wordt met afgeronde bedragen gewerkt, hetgeen verklaart dat vaak dezelfde dagomzetten voorkomen. Verweerder heeft zelf bij eerdere gelegenheden erkend dat de geconstateerde brutowinstmarges niet ongebruikelijk laag zijn. De opname van de contante verkopen in het kasboek vormen de primaire vastlegging van de administratie. Het gebruik van de kladjes is in wezen een overbodige stap in de administratie; het is een persoonlijk hulpmiddel. Zo er al te weinig belasting is betaald of teveel is terugontvangen, is dit niet aan de opzet of grove schuld van eiser te wijten. Op zichzelf bezien is de berekening van de heffingsrente niet meer in geschil. 4.2. Verweerder meent dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden, omdat in de rapporten van de WTP's duidelijk is vermeld dat aan de bezoeken geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte. Zo er al vertrouwen is opgewekt, betekent dit niet dat de omzet tot een onjuist bedrag mag worden verantwoord. Het weggooien van de kladjes zegt nog niets over de wijze waarop deze zijn overgenomen in het kasboek. Tijdens het latere onderzoek is gebleken dat geen sprake was van een integrale overneming van de kladaantekeningen in het kasboek. Tijdens het onderzoek zijn gebreken in de administratie geconstateerd die niet eerder bekend waren. De vergelijking van de brutowinstpercentages van 1998 tot en met 2002 en die van 2003 heeft de zaak in een nieuw perspectief doen komen staan. Zo er al geen sprake is van een nieuw feit, vormt dit geen beletsel voor navordering omdat eiser ter zake van het feit dat de omzet tot een te laag bedrag is verantwoord te kwade trouw is. In de gecontroleerde jaren komt het relatief vaak voor dat dezelfde dagomzet is verantwoord. Vanaf 2003 neemt het aantal identieke bedragen sterk af. Bij de verkoop van partijen is diverse keren geen factuur uitgereikt. Gelet op de hoogte van de bedragen zijn deze partijen niet aan particulieren verkocht. Diverse ingekochte partijen zijn niet als verkoop verantwoord. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. De rechtbank stelt voorop dat een sanctie als omkering van de bewijslast slechts dan gerechtvaardigd is, indien de door eiser gevoerde administratie dusdanig ernstige tekortkomingen kent dat verweerder deze terecht heeft verworpen. 5.2. In artikel 52 AWR is, voor zover relevant, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en alles betreffende hun bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Bij de beantwoording van de vraag of eiser aan zijn administratie- en bewaarplicht heeft voldaan, houdt de rechtbank rekening met de aard en de omvang van het bedrijf. 5.3. De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat het door eiser aangegeven brutowinstpercentage substantieel lager is dan naar objectieve maatstaven te verwachten is. In het bijzonder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat verweerder blijkens het rapport geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of het aangegeven brutowinstpercentage significant afwijkt van hetgeen landelijk in de branche waarin eiser zijn activiteiten uitoefent gebruikelijk is. De stelling van verweerder, dat wel zou zijn geprobeerd deze gegevens te achterhalen maar dat dit niet is gelukt omdat de markt van eiser specifiek is, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Dit klemt te meer nu blijkens voornoemd rapport bij de berekening van het brutowinstpercentage verweerder is uitgegaan van een groot aantal veronderstellingen die – ondanks betwisting daarvan door eiser - niet of nauwelijks door verweerder zijn onderbouwd. 5.4. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de door verweerder in het onderzoeksrapport aangehaalde gebreken in de kasadministratie van eiser niet zo een wezenlijk bestanddeel van het totaal van de geadministreerde omzet, dat hieruit zonder meer geconcludeerd kan worden tot een gebrekkige administratie. Voor zover verweerder heeft gesteld dat alleen al het weggooien van de kladkasadministratie voldoende is voor verwerpen van de administratie, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht aannemelijk dat tijdens de WTP in 1995 geen waarschuwing is gegeven dat de kladkasadministratie dient te worden bewaard en dat het weggooien ervan in strijd is met de administratie- en bewaarplicht zoals hiervoor weergegeven. Zo deze waarschuwing zou zijn gegeven, dan zou daarvan uit het rapport van de WTP, althans uit een verslaglegging gehecht aan het rapport, moeten zijn gebleken. Immers, blijkens de instructie in het standaardvragenformulier dat bij dergelijke WTP’s wordt gebruikt, zijn de ambtenaren verplicht – indien gebreken in de administratie worden ontdekt – daarvan mondeling een waarschuwing te geven en schriftelijk een verslaglegging daarvan aan het rapport te hechten. De door eiser overgelegde rapporten van de WTP’s in 1995 bevatten niet een dergelijke schriftelijke waarschuwing. Verweerder heeft deze ook niet kunnen overleggen. Dat verweerder dienaangaande geen gegevens heeft kunnen overleggen wegens het ontbreken daarvan in het controledossier dient voor zijn rekening te blijven. Het ontbreken van de kladkasadministratie kan eiser in het kader van het verwerpen van de administratie over onderhavige periode niet worden tegengeworpen. 5.5. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ingekochte partijen niet zijn terug te vinden in de administratie van eiser. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat diverse keren partijen zijn ingekocht die niet als verkoop zijn verantwoord dan wel als eindvoorraad zijn opgenomen. Blijkens het onderzoeksrapport (blz. 7 en 10) gaat het om schoenen, tafelkleedjes en kostuums. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat eiser – althans de VOF waarvan hij vennoot is – alleen een vergunning heeft voor kleding en dat de schoenen en kleedjes daar niet onder vallen, zodat niet aannemelijk is dat deze goederen op de markt worden verkocht. Wat betreft de kostuums acht verweerder het niet aannemelijk dat deze op de markt zijn verkocht. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn stellingen, nu eiser onweersproken naar voren heeft gebracht ook een vergunning te hebben voor verkoop van genoemde producten (ongeregelde goederen) en hij deze ook daadwerkelijk op de markt heeft verkocht. De rechtbank acht aannemelijk dat deze goederen op de markt zijn verkocht en aldus – evenals de overige op de markt verkochte kleding – in de omzet tot uitdrukking zijn gekomen. Dat de dagomzetten niet zijn verantwoord door middel van een uitsplitsing, zoals op de weggegooide kladjes, kan gelet op het in onderdeel 5.4 overwogene eiser niet worden tegengeworpen. In zoverre is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van een gebrek in de administratie van eiser. 5.6. Ten aanzien van verweerders stelling dat betreffende enkele verkopen in de onderhavige jaren geen facturen zijn uitgereikt, oordeelt de rechtbank als volgt. Eiser heeft ter zitting erkend dat betreffende enkele verkopen aan (vermoedelijk) ondernemers geen facturen zijn uitgereikt. De rechtbank is van oordeel dat de tekst van artikel 52, derde lid, AWR, waarin is bepaald dat tot de administratie behoort hetgeen ingevolge andere belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt, noch de totstandkoming van deze bepaling, moeten leiden tot het oordeel dat enkel het niet uitreiken van enkele facturen op de voet van artikel 35 van de Wet OB een omissie betekent die rechtvaardigt dat de administratie van eiser wordt verworpen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat eiser de ontvangen bedragen voor deze verkopen niet als omzet heeft verantwoord. 5.7. Verweerder wijst erop dat eiser volgens zijn administratie in de onderhavige jaren meerdere malen dezelfde dagomzetten heeft gehad. De door eiser gegeven verklaring dat dit te maken heeft met afronding bieden daarvoor geen verklaring. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding de administratie om die reden – ook niet in combinatie met het in 5.6 overwogene - te verwerpen. De dagomzetten vertonen, bezien over de gehele onderzochte periode, kleine verschillen, zodat de constatering dat enkele dagomzetten gelijk zijn relatief van minder belang is. Bovendien zijn niet alle door verweerder in dit verband naar voren gebrachte dagomzetten exact hetzelfde. 5.8. De door verweerder gepresenteerde uitkomsten van de chikwadraattoets zouden verweerders standpunt dat de administratie van eiser moet worden verworpen kunnen ondersteunen, echter, anders dan verweerder lijkt te verdedigen, kan bij de beoordeling van de administratie aan de chikwadraattoets geen zelfstandige betekenis worden toegekend. 5.9. De rechtbank is van oordeel dat de onvolkomenheden die overeind blijven, namelijk het niet uitreiken van facturen zoals voorgeschreven in artikel 35 Wet OB en de vaststelling dat sprake is geweest van dagomzetten van een gelijk of nagenoeg gelijk bedrag, gelet op de omvang en de aard van het bedrijf van eiser, onder de gegeven omstandigheden niet dusdanig zijn dat een zware processuele sanctie als omkering van de bewijslast op haar plaats is. De zogenoemde chikwadraattoets brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. 5.10. De bewijslast dat de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld ligt op grond van de normale regels voor de verdeling van de bewijslast in de eerste plaats bij verweerder. Met de theoretische berekeningen, zoals weergegeven in het rapport, heeft hij niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser winst dan wel omzet niet heeft verantwoord. Bovendien had het op de weg van verweerder gelegen om bij de berekening van de correcties aansluiting te zoeken bij de door hem geconstateerde gebreken in de administratie van eiser. Dat is niet gebeurd. Nu verweerder zich bij de omzetberekening c.q. berekening van het brutowinstpercentage in het rapport van het boekenonderzoek vooral heeft gebaseerd op onvoldoende onderbouwde veronderstellingen en deze berekeningen geen verband houden met de geconstateerde onvolkomenheden in de administratie van eiser, acht de rechtbank verweerder niet geslaagd in de op hem rustende last de juistheid van de correcties aannemelijk te maken. 5.11. Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep gegrond worden verklaard. De navorderingsaanslagen zullen worden vernietigd. De correcties in de aanslagen zullen worden verminderd tot nihil. Gelet op het vorenoverwogene vervalt de grondslag van de blijkens 1.1 opgelegde boetes en zullen deze eveneens worden vernietigd. De overige klachten behoeven geen behandeling. 6. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn echter al vergoed in de uitspraak van de rechtbank in de met de onderhavige samenhangende zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 05/1326 tot en met 05/1330. 7. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt de onder 1.1 genoemde navorderingsaanslagen, alsmede de bijbehorende beschikkingen heffingsrente; - vermindert de onder 1.1 genoemde aanslagen IB/PVV voor 2001 en 2002 tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 31.684 en € 36.449 en bepaalt dat de heffingsrente dienovereenkomstig wordt verminderd; - vernietigt de opgelegde boetes; en - gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ten bedrage van € 37 aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. E. Polak en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.