Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9419

Datum uitspraak2007-02-05
Datum gepubliceerd2007-02-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersMEDED 06/1150-WILD en MEDED 06/1151-WILD
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisers (fysiotherapeuten) hebben bij verweerder een klacht ingediend over misbruik van machtspositie c.q. inkoopmacht door twee zorgverzekeraars bij de inkoop van fysiotherapeutische zorg. Verweerder heeft de klacht afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat eisers geen belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft reeds eerder overwogen dat de enkele omstandigheid dat een klacht bij verweerder is ingediend op zichzelf onvoldoende is om als belanghebbende bij de beslissing naar aanleiding van de klacht aan te worden gemerkt. Om een eigen, persoonlijk belang aan te nemen moet daar nog iets bijkomen. Het CBb heeft een onderneming die om handhavend optreden verzocht, als belanghebbende aangemerkt, omdat volgens de klacht van deze onderneming de aan de orde zijnde gedraging mededingingsverstorend was voor de markt waarop deze zelf ook actief was. De rechtbank stelt vast dat eisers hebben verzocht om handhavend optreden van verweerder tegen gedragingen van zorgverzekeraars die, naar zij stellen, leiden tot een verstoring op de markt waarop fysiotherapeuten hun activiteiten ontplooien. Deze markt is eveneens de markt waarop eisers als concurrenten van deze fysiotherapeuten met hun ondernemingen actief zijn. Aannemelijk is dat de door eisers gewraakte gedragingen van zorgverzekeraars van invloed kunnen zijn op de concurrentieverhoudingen tussen de fysiotherapeuten en kunnen leiden tot verstoringen op de markt waarop eisers als individuele fysiotherapeuten hun activiteiten ontplooien. Verweerder heeft ten onrechte eisers niet aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nrs.: MEDED 06/1150-WILD en MEDED 06/1151-WILD Uitspraak in het geding tussen (naam), zaakdoende te (vestigingsplaats) (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (naam), wonende te , (hierna: … c.s.) en (naam), wonende te , (hierna: …), eisers, gemachtigde mr. J.P.J.G. Roozendaal, advocaat te Breda, en de raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit, verweerder, gemachtigde mr. J.M. Strijker-Reintjes. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij (twee afzonderlijke) besluiten van 26 mei 2005 heeft verweerder de verzoeken van …c.s. en van … om ten aanzien van zorgverzekeraar Agis respectievelijk zorgverzekeraar Achmea toepassing te geven aan artikel 56 van de Mededingingswet afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 30 juni 2005 bezwaar gemaakt. Bij (twee afzonderlijke) besluiten van 7 februari 2006 heeft verweerder de bezwaren van … c.s. en van … niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) hebben eisers bij bief van 17 maart 2006, aangevuld bij brief van 19 april 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 3 oktober 2006 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2006. … c.s. hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en namens hen is tevens verschenen mr. J. Galjaard. … heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2 Overwegingen Ingevolge artikel IX, tweede lid, van de op 1 juli 2005 inwerking getreden Wet van 9 december 2004, houdende wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (Stb. 2005, 172), treedt ten aanzien van bezwaar of beroep tegen een besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit op grond van de Mededingingswet zoals die luidde tot 1 juli 2005, de raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit, in de plaats van de directeur-generaal. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de (voormalige) directeur-generaal. … c.s. en … hebben bij verweerder een klacht ingediend over misbruik van machtspositie c.q. inkoopmacht door zorgverzekeraar Agis, respectievelijk zorgverzekeraar Achmea, bij de inkoop van fysiotherapeutische zorg. Eisers stellen dat de gedragingen van deze zorgverzekeraars leiden tot een verstoring van de concurrentie op de markt waarop zij als individuele fysiotherapeuten hun activiteiten ontplooien, nu de zorgverzekeraars weigeren te onderhandelen over de aan hen voorgelegde contracten met betrekking tot de gehanteerde tarieven en de systematiek van het door Agis gehanteerde praktijkgetal. Verder klagen eisers over de verboden onderlinge afstemming tussen zorgverzekeraars inzake de tarieven en de verboden koppeling van hoofdverzekering en aanvullende verzekering. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de beslissingen van verweerder van 26 mei 2005 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat … c.s. en … geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende dient volgens vaste jurisprudentie sprake te zijn van de navolgende aan het belang te stellen kwaliteitseisen: het moet gaan om een eigen, en persoonlijk belang en het belang moet objectief bepaalbaar, voldoende actueel en rechtstreeks betrokken zijn. Het vereiste van een persoonlijk belang is daarbij in de rechtspraak van zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) als het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) aldus ingevuld, dat het bij het besluit betrokken belang zodanig moet zijn dat de betrokkene zich daarmee in rechtens relevante mate onderscheidt van (al dan niet tot een – grote – groep behorende) andere betrokkenen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRS van 3 juli 1998, LJN: AN5725, AB 1998, 332, en 6 augustus 2003, LJN: AI0789, AB 2003, 93, en van het CBB van 15 januari 2003, LJN: AF4118, AB 2004, 168). Die rechtspraak vindt ook steun in de totstandkomings-geschiedenis van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb (vgl. PG Awb I, blz. 148), waarin -onder meer- wordt vermeld: “Een zekere beperking ten opzichte van de ruimst mogelijke opvatting van belanghebbende is noodzakelijk om de uitvoering van de administratieve wetgeving en de in dat kader plaatsvindende procedures efficiënt en slagvaardig te doen verlopen. Met dat laatste zijn dikwijls aanwijsbare belangen van individuen of bedrijven gemoeid.” De hiervoor beschreven uitleg komt overeen met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (onder - thans - artikel 230, vierde alinea van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap), inhoudende dat door een ander dan degene op wiens handelen of nalaten een besluit betrekking heeft (doorgaans aangeduid als de geadresseerde van het besluit), beroep kan worden ingesteld indien die ander daardoor rechtstreeks en individueel wordt geraakt, hetgeen het geval is indien het besluit de rechtspositie van de klager beïnvloedt vanuit een zekere bijzondere hoedanigheid of vanuit een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem op soortgelijke wijze individualiseert als de geadresseerde van het besluit. (Zie bijvoorbeeld zaak 25/62, Plaumann, Jur. 1963, pagina 95 en zaak C-50/00 P, Unión de Pequeños Agricultores, Jur. 2002, pagina 6677.) In de uitspraak van 21 maart 2006 (ABW 05/68, LJN AV6537) heeft het CBB overwogen - zoals ook overwogen in de zaak AWB 03/614, AWB 03/621 en AWB 03/659, (LJN AR6034) - dat de enkele omstandigheid dat appellante een klacht bij verweerder heeft ingediend op zichzelf onvoldoende is om haar als belanghebbende bij de beslissing naar aanleiding van de klacht aan te merken. Om een eigen, persoonlijk belang aan te nemen moet naar het oordeel van het CBB hier nog iets bijkomen. In deze uitspraak werd de onderneming die om handhavend optreden verzocht, als belanghebbende aangemerkt, omdat volgens de klacht van deze onderneming de aan de orde zijnde gedraging mededingingsverstorend was voor de markt waarop deze zelf ook actief was. Ter onderbouwing van de stelling dat zij een objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en voldoende actueel belang hebben, dat rechtstreeks bij het desbetreffende besluit betrokken is, hebben eisers gesteld dat zij als individuele fysiotherapeuten, niet op één lijn te stellen zijn met willekeurige consumenten, maar dat zij in een economische relatie staan tot de zorgverzekeraars, waarbij eisers kunnen worden aangemerkt als toeleveranciers van zorg en de zorgverzekeraars als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden. Eisers staan bovendien in een afhankelijke situatie tot de zorgverzekeraars, want indien een fysiotherapeut het (niet onderhandelbare) standaardcontract van de zorgverzekeraar niet ondertekent, wordt hij hierdoor rechtstreeks in zijn zakelijke en financiële belangen geraakt omdat dat onmiddellijk gevolgen heeft voor het aantal door hem te verrichten behandelingen. Binnen de beroepsgroep van fysiotherapeuten is sprake van een grote diversiteit, niet alleen qua specialisme. Tevens kunnen door regionale differentiaties, alsmede door persoonlijke omstandigheden en de samenstelling van het klantenbestand van de praktijk van de fysiotherapeut grote of minder grote verschillen tussen deze zorgaanbieders optreden. De rechtbank stelt vast dat eisers hebben verzocht om handhavend optreden van verweerder tegen gedragingen van zorgverzekeraars die, naar zij stellen, leiden tot een verstoring op de markt waarop fysiotherapeuten hun activiteiten ontplooien. Deze markt is eveneens de markt waarop eisers als concurrenten van deze fysiotherapeuten met hun ondernemingen actief zijn. De door eisers gewraakte gedragingen bestaan uit het beweerdelijk opleggen van onbillijke contractuele voorwaarden. Aannemelijk is dat dergelijke gedragingen van zorgverzekeraars van invloed kunnen zijn op de concurrentieverhoudingen tussen de fysiotherapeuten en kunnen leiden tot verstoringen op de markt waarop eisers als individuele fysiotherapeuten hun activiteiten ontplooien. Verweerder heeft gelet op het voorgaande ten onrechte eisers niet aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De beroepen van eisers dienen derhalve gegrond te worden verklaard. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden besluiten, bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak; bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan … c.s. het door hen betaalde griffierecht van € 141,-- vergoedt, bepaalt dat Staat der Nederlanden aan … het door hem betaalde griffierecht van € 141,-- vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzitter en mr. J.W.H.G. Loyson en mr. J.W. van de Gronden, leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. E.S. van Giezen, griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2007. De griffier: De voorzitter: Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.