Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9447

Datum uitspraak2007-02-27
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/62006 en 06/62005
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenstverklaring / beleid / geldboete Allereerst wordt overwogen dat verweerder heeft getoetst aan het beleid, neergelegd in hoofdstuk A5/2 Vc 2000, terwijl op het moment dat het bestreden besluit werd genomen B1/2.2.4.4 Vc 2000 van toepassing was. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de toepassing van het ten onrechte door verweerder gehanteerde beleid kan worden gesauveerd nu de tekst van de verschillende beleidsonderdelen niet is gewijzigd. Vervolgens wordt overwogen dat in het hiervoor weergegeven beleid de geldboete niet is vermeld. Voorts blijkt noch uit de Vc, noch heeft verweerder ter zitting kunnen verklaren dat de geldboete – anders dan dat deze kan zijn opgelegd na veroordeling wegens een misdrijf – in het beleid geacht moet worden te zijn inbegrepen en enkel als kennelijke omissie niet is vermeld. Dit geldt temeer nu de geldboete tevens wordt opgelegd voor overtredingen en met de uitbreiding van de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat een geldboete een zwaardere straf behelst dan het aanvaarden van een transactieaanbod nu dit thans ook het aanvaarden van een taakstraf kan inhouden. Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat de veroordelingen tot geldboetes van respectievelijk € 200,-, € 600,- en € 250,- geen veroordelingen tot een (korte) gevangenisstraf of taakstraf betreffen en evenmin als het aanvaarden van een transactieaanbod ter zake van een misdrijf kunnen worden aangemerkt. Derhalve kunnen deze niet zonder meer ten grondslag worden gelegd aan de ongewenstverklaring. Beroep gegrond, schorsing ongewenstverklaring totdat opnieuw op bezwaar is beslist; verzoek afgewezen.


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht / vreemdelingenkamer UITSPRAAK ingevolge de artikelen 8:84 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht Reg.nr :AWB 06/62006 en 06/62005 ONGEWN Inzake :[verzoeker], verzoeker, V-nummer 255.003.0729, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. G.D. Haytink, advocaat te 's-Gravenhage, tegen :de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. M. Snoeks, ambtenaar ten departemente te Den Haag. I. PROCESVERLOOP 1. Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1973, bezit de Soedanese nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland. Bij beschikking van 3 oktober 2005 is verzoeker ongewenst verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 29 november 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker een beroepschrift ingediend. Dit beroep is alhier geregistreerd onder nummer 06/62005. 2. Bij brief van 19 december 2006 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die strekt tot opheffing, dan wel schorsing van de ongewenstverklaring. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting A. Gebregiorgis als tolk aanwezig. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan. Ingevolge artikel 8:86 Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. 2. Verzoeker stelt dat hij ten onrechte ongewenst is verklaard. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij voor wat betreft de uitspraak van de politierechter van 6 juli 2004 niet is veroordeeld tot een gevangenisstraf, dan wel een taakstraf. Dit betekent dat dit strafbare feit niet kan meetellen met betrekking tot de voorwaarden inzake de ongewenstverklaring, zoals (thans) neergelegd in hoofdstuk A5/2 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, ten tijde van het bestreden besluit nog vervat in hoofdstuk B1/2.2.4.4 Vc 2000. Met betrekking tot de uitspraak van de kantonrechter van 16 maart 2004 beroept verzoeker zich op de tekst van artikel 36 Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen, inhoudende: ‘de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen’. Ten aanzien van de uitspraak van de politierechter van 1 mei 2003 wijst verzoeker op hetgeen is vermeld onder de uitspraak van 6 juli 2004. Ter zake van de uitspraak van de politierechter van 19 december 2002 voert verzoeker aan dat hier slechts een boete is opgelegd en niet een gevangenisstraf, dan wel een taakstraf. Volgens verzoeker berust het besluit niet op een deugdelijke motivering, nu de opgelegde straffen slechts boetes betreffen. Voorts had er volgens verzoeker een belangenafweging dienen plaats te vinden. Pas nadat verzoeker zich had gemeld bij de reguliere politie om een regeling te treffen voor de opgelegde boetes, is hem medegedeeld dat hij ongewenst zou zijn verklaard. 3. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de stukken op het standpunt dat verzoeker op goede gronden ongewenst is verklaard. Uit het uittreksel van het Justitieel Documentatieregister kan worden afgeleid dat verzoeker: - bij uitspraak van de politierechter te Den Haag d.d. 6 juli 2004 ter zake van artikel 8 lid 2 ahf/onder a, Wegenverkeerswet is veroordeeld tot € 200,- geldboete, subsidiair 4 dagen hechtenis; - bij uitspraak van de kantonrechter te Den Haag d.d. 16 maart 2004 ter zake van artikel 30, vierde lid, Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is veroordeeld tot € 346,- geldboete, subsidiair 6 dagen hechtenis; - bij uitspraak van de politierechter te Den Haag d.d. 1 mei 2003 ter zake van artikel 8 lid 2 ahf/onder a, Wegenverkeerswet is veroordeeld tot € 600,- geldboete, subsidiair 12 dagen hechtenis; - bij uitspraak van de politierechter te Den Haag d.d. 19 december 2002 ter zake van artikel 350, eerste lid, Wetboek van Strafrecht is veroordeeld tot € 250,- geldboete, subsidiair 5 dagen hechtenis. Bij verweerschrift van 6 februari 2007 heeft verweerder aangegeven dat de veroordeling door de kantonrechter van 16 maart 2004 ter zake van artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen geen misdrijf betreft maar een overtreding, zodat deze veroordeling niet langer ten grondslag ligt aan de ongewenstverklaring. 4. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 kan de vreemdeling door Onze Minister ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l. In verweerders beleid (thans Vc A5/2, eerder Vc B1/2.2.4.4) zijn voor de toepassing van de bevoegdheid tot ongewenstverklaring ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 twee categorieën gevallen te onderscheiden: - gevallen waarin wegens een misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of waarin een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het (in totaal) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel tenminste een maand bedraagt; het is daarbij niet vereist dat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden; - gevallen waarin de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld tot een (korte) gevangenisstraf of hem een taakstraf ter zake van een misdrijf is opgelegd, dan wel hij een transactieaanbod ter zake van een misdrijf heeft aanvaard. Door het herhaald plegen van strafbare feiten veroorzaakt deze categorie dusdanige overlast dat ook de niet onherroepelijke opgelegde vrijheidsstraf of maatregel in aanmerking wordt genomen. 5. Allereerst wordt overwogen dat verweerder heeft getoetst aan het beleid, neergelegd in hoofdstuk A5/2 Vc 2000, terwijl op het moment dat het bestreden besluit werd genomen B1/2.2.4.4 Vc 2000 van toepassing was. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de toepassing van het ten onrechte door verweerder gehanteerde beleid kan worden gesauveerd nu de tekst van de verschillende beleidsonderdelen niet is gewijzigd. Vervolgens wordt overwogen dat in het hiervoor weergegeven beleid de geldboete niet is vermeld. Voorts blijkt noch uit de Vc, noch heeft verweerder ter zitting kunnen verklaren dat de geldboete – anders dan dat deze kan zijn opgelegd na veroordeling wegens een misdrijf – in het beleid geacht moet worden te zijn inbegrepen en enkel als kennelijke omissie niet is vermeld. Dit geldt temeer nu de geldboete tevens wordt opgelegd voor overtredingen en met de uitbreiding van de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat een geldboete een zwaardere straf behelst dan het aanvaarden van een transactieaanbod nu dit thans ook het aanvaarden van een taakstraf kan inhouden. Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat de veroordelingen tot geldboetes van respectievelijk € 200,-, € 600,- en € 250,- geen veroordelingen tot een (korte) gevangenisstraf of taakstraf betreffen en evenmin als het aanvaarden van een transactieaanbod ter zake van een misdrijf kunnen worden aangemerkt. Derhalve kunnen deze niet zonder meer ten grondslag worden gelegd aan de ongewenstverklaring. Nu verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht heeft aangevoerd dat het bestreden besluit strijdt met het in artikel 7:12, eerste lid, Awb neergelegde beginsel van een deugdelijke motivering en het besluit om die reden niet in stand kan blijven, behoeft hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd geen bespreking meer. 6. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, dient het beroep met toepassing van artikel 8:86 Awb, gegrond te worden verklaard. Daarbij wordt tevens aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb de voorziening te treffen, strekkende tot schorsing van de ongewenstverklaring totdat opnieuw op het bezwaarschrift is beslist. 7. Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb. 8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt; 4. schorst de ongewenstverklaring totdat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift heeft beslist; 5. wijst het verzoek af; 6. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen; 7. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtpersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 141,- vergoedt. Aldus gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser - de Boer en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl) afschrift verzonden op: