Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9501

Datum uitspraak2007-02-22
Datum gepubliceerd2007-02-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700007/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winsum (hierna: het college) verzoeker onder oplegging van een dwangsom gelast alle asbesthoudende wand- en dakplaten van de loods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te doen verwijderen door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.


Uitspraak

200700007/2. Datum uitspraak: 22 februari 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/1382 en 06/1383 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 27 november 2006 in het geding tussen: verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Winsum. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winsum (hierna: het college) verzoeker onder oplegging van een dwangsom gelast alle asbesthoudende wand- en dakplaten van de loods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te doen verwijderen door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Bij besluit van 4 september 2006 heeft het college het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 november 2006, verzonden op 29 november 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter) het door verzoeker daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 30 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij brief van eveneens 30 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. F.R.H. Kuiper, advocaat te Hattem, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen, en H. Westra, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord H. Salomons (hierna: Salomons), werkzaam bij de vennootschap onder firma Demolis v.o.f. (hierna: Demolis). 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    De vraag of het college de last onder dwangsom op artikel 17 van de Woningwet kon baseren, dient in de bodemprocedure te worden beantwoord. De Voorzitter ziet echter in het betoog van verzoeker op voorhand geen grond voor het oordeel dat het verwijderen van platen van de loods waaruit asbest vrijkomt niet kan worden aangemerkt als een te treffen voorziening als bedoeld in dat artikel. 2.3.    Zowel uit het rapport van Demolis van 7 juli 2004 als uit het rapport van ingenieursbureau Oesterbaai van 31 januari 2005 volgt dat sprake is van asbestverontreiniging in en om de loods als gevolg van de verweerde toestand van in ieder geval een deel van de platen van de loods. Vast staat derhalve dat een sanering van het terrein zal moeten plaatsvinden en dat in dat verband kosten zullen moeten worden gemaakt. Dat in het kader van de uitvoering van de sanering een werkplan moet worden overgelegd, maakt dat niet anders. Verder is ter zitting door Salomons onweersproken verklaard dat niet is uit te sluiten dat vrijgekomen asbestdeeltjes zich door weersinvloeden verspreiden buiten het op dit moment afgesloten perceel. Gelet daarop weegt het gestelde financiële belang van verzoeker niet zwaar genoeg op tegen het belang bij een spoedige sanering van de verontreiniging. Daarbij neemt de Voorzitter tevens in aanmerking dat, indien uiteindelijk zal blijken dat de kosten van de sanering redelijkerwijs niet voor rekening van verzoeker hadden moeten komen, de voor hem daaruit voortvloeiende financiële schade voor vergoeding in aanmerking kan komen. 2.4.    Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat. w.g. Slump                      w.g. Duursma Voorzitter                       ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007 378