Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9588

Datum uitspraak2007-02-13
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700350/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / bevoegdheid hulpofficier van justitie Het besluit van 16 december 2006 is ten onrechte genomen namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Vaststaat dat het besluit van 16 december 2006 is ondertekend door een hulpofficier van justitie die daartoe ingevolge artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 namens de Minister van Justitie bevoegd was. Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding het gebrek dat aan het besluit kleeft met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu gesteld noch gebleken is dat appellant daardoor in zijn belangen is geschaad.


Uitspraak

200700350/1. Datum uitspraak: 13 februari 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/62682 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 4 januari 2007 in het geding tussen: appellant en de Minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 december 2006 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 4 januari 2007, verzonden op 11 januari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht. De Minister van Justitie is in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In grief 1 klaagt appellant dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderzocht of zijn inbewaringstelling bevoegdelijk is opgelegd, nu hij bij faxbericht van 4 januari 2007 de rechtbank, onder verwijzing naar een (tussen)uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 3 januari 2007, heeft verzocht in dit kader onderzoek te doen. 2.2. Appellant heeft kennelijk beoogd de rechtbank te verzoeken om met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek te heropenen. Nu dit na openbaarmaking van de uitspraak niet meer mogelijk is, heeft de rechtbank het door appellant gestelde niet bij haar beoordeling kunnen betrekken. De grief faalt. 2.3. In grief 2 klaagt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, de maatregel van bewaring heeft bevolen, nu dit geenszins uit de stukken blijkt. 2.3.1. Ingevolge artikel 43 van de Grondwet (hierna: de Gw) worden de minister president en de overige ministers bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Gw worden bij koninklijk besluit ministeries ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kunnen ook ministers worden benoemd die niet belast zijn met de leiding van een ministerie. 2.3.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder de Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting door de minister in bewaring worden gesteld. 2.3.3. Bij Koninklijk Besluit van 14 december 2006, houdende wijziging van de beleidsterreinen met de aangelegenheden waarvan de Minister zonder portefeuille drs. M.C.F. Verdonk is belast (Stcrt. 2006, nr. 247, p. 9), is, voor zover thans van belang, onder verwijzing naar artikel 43 van de Grondwet besloten met ingang van die dag vorengenoemde niet langer te belasten met de aangelegenheden betreffende Vreemdelingenzaken. 2.3.4. Gelet op dit Koninklijk Besluit, in samenhang bezien met de brief van de minister president aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 13 december 2006 (TK 2006-2007, 19637, nr. 1114), waaruit blijkt dat de Minister van Justitie de verantwoordelijkheid voor het beleidsterrein Vreemdelingenzaken op zich neemt, vallen die aangelegenheden vanaf 14 december 2006 onder de bevoegdheid van de Minister van Justitie. Het besluit van 16 december 2006 is derhalve ten onrechte genomen namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 2.3.5. Vaststaat dat het besluit van 16 december 2006 is ondertekend door een hulpofficier van justitie die daartoe ingevolge artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 namens de Minister van Justitie bevoegd was. Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding het gebrek dat aan het besluit kleeft met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu gesteld noch gebleken is dat appellant daardoor in zijn belangen is geschaad. De grief treft geen doel. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink Voorzitter w.g. Van Roosmalen ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2007 53-513. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak