Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9758

Datum uitspraak2007-03-02
Datum gepubliceerd2007-03-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/65072-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art 6 Wvw: De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken, aangezien naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Meervoudige kamer Parketnummer : 05/650792-06 Datum zitting : 16 februari 2007 Datum uitspraak : 2 maart 2007 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats]. Raadsman : mr. J. Langeveld, advocaat te Rotterdam. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: zij op of omstreeks 11 april 2006, te Duiven, in de gemeente Duiven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (vrachtauto met aanhangwagen), daarmede heeft gereden op de weg, De Oostsingel, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam,in of nabij een in die weg gelegen, gezien verdachtes rijrichting, naar links verlopende bocht, met de rechter wielen van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtauto met aanhangwagen), in de rechter berm van die weg is terechtgekomen en/of tegen een in die berm staande paal, waaraan een A.N.W.B.-bord bevestigd was, is gebotst, althans in aanraking is gekomen en/of naar links heeft gestuurd en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een over dat voor het tegemoetkomend verkeer rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto), (bestuurd door het slachtoffer A.M. [slachtoffer]) en/of gezien haar, verdachtes rijrichting, op een in de linker berm van die weg gelegen vrijliggend fiets/bromfietspad is terechtgekomen en/of is gebost tegen, althans in aanrijding is gekomen met een haar, over dat fiets/bromfiets tegemoetkomende fietser (te weten het slachtoffer H.G.[slachtoffer]) en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en (A.M. [slachtoffer] en/of H.G. [slachtoffer]) werd/en gedood; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: zij op of omstreeks 11 april 2006, te Duiven, in de gemeente Duiven als bestuurster van een motorrijtuig (vrachtauto met aanhangwagen), daarmede heeft gereden op de weg, De Oostsingel,in of nabij een in die weg gelegen, gezien verdachtes rijrichting, naar links verlopende bocht, met de rechter wielen van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtauto met aanhangwagen), in de rechter berm van die weg is terechtgekomen en/of tegen een in die berm staande paal, waaraan een A.N.W.B.-bord bevestigd was, is gebotst, althans in aanraking is gekomen en/of naar links heeft gestuurd en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een over dat voor het tegemoetkomend verkeer rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto), (bestuurd door het slachtoffer A.M. [slachtoffer]) en/of gezien haar, verdachtes rijrichting, op een in de linker berm van die weg gelegen vrijliggend fiets/bromfietspad is terechtgekomen en/of is gebost tegen, althans in aanrijding is gekomen met een haar, over dat fiets/bromfiets tegemoetkomende fietser (te weten het slachtoffer H.G.[slachtoffer]), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 16 februari 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Langeveld, advocaat te Rotterdam. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot: betaling van een geldboete ten bedrage van € 400,-- subsidiair 8 dagen hechtenis alsmede ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken, aangezien naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: zij op 11 april 2006, te Duiven, in de gemeente Duiven als bestuurster van een motorrijtuig (vrachtauto met aanhangwagen), daarmede heeft gereden op de weg, De Oostsingel,in of nabij een in die weg gelegen, gezien verdachtes rijrichting, naar links verlopende bocht, met de rechter wielen van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtauto met aanhangwagen), in de rechter berm van die weg is terechtgekomen en tegen een in die berm staande paal, waaraan een A.N.W.B.-bord bevestigd was, is gebotst, en naar links heeft gestuurd en geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en is gebotst tegen, een over dat voor het tegemoetkomend verkeer rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto), (bestuurd door het slachtoffer A.M. [slachtoffer]) en gezien haar, verdachtes rijrichting, op een in de linker berm van die weg gelegen vrijliggend fiets/bromfietspad is terechtgekomen en is gebotst tegen, een haar, over dat fiets/bromfietspad tegemoetkomende fietser (te weten het slachtoffer H.G. [slachtoffer]), door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd; Hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De raadsman van verdachte heeft op basis van het proces-verbaal aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld nu verdachte vermoedelijk kort voor het moment dat zij in de berm terechtkwam een lekke band kreeg waardoor het door haar bestuurde motorrijtuig onbestuurbaar werd en haar geen schuld treft. De rechtbank verwerpt dit verweer. Noch uit het proces-verbaal van politie noch uit het verhandelde ter terechtzitting is enige omstandigheid gebleken die de zienswijze van de raadsman zou kunnen bevestigen. Het proces-verbaal van de verkeersongevallendienst is met betrekking tot de lekke band, zoals na het ongeval geconstateerd, duidelijk. Dat sprake zou zijn van een lekke band vóórdat verdachte in de berm terechtkwam is niet aannemelijk gemaakt c.q. geworden. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het subsidiaire: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 4b. De strafbaarheid van het feit Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: • de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 30 juni 2006; 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot betaling van een geldboete van € 400,-- (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 8 dagen hechtenis. Alsmede Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994. Bepaalt dat deze ontzegging niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Aldus gewezen door: mr. T.H.P. de Roos, als voorzitter, mr. M. Keppels, rechter, mr. M.C Gerritsen, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 maart 2007.