Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9885

Datum uitspraak2007-03-05
Datum gepubliceerd2007-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/753134-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaarschrift gezinsvoogdes Savanna tegen kennisgeving van verdere vervolging. De raadkamer van de rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard. De raadkamer stelt in haar beslissing voorop dat zij slechts heel beperkt kan oordelen over de door de verdediging ingebrachte bezwaren. Alleen in die gevallen waarin het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, na een volledige inhoudelijke behandeling van de zaak op een zitting, een verdachte zal veroordelen, kan een bezwaarschrift tegen een vervolging gegrond worden verklaard. De raadkamer komt tot het oordeel dat niet nu al kan worden vastgesteld dat verdachte in geval van een behandeling van haar zaak op een zitting zal worden vrijgesproken. De bezwaren die door de verdediging zijn aangevoerd, kunnen pas ten volle worden beoordeeld bij de inhoudelijke behandeling van de zaak.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT parketnummer: 09/753134-05 kenmerk RK: 06/2104 Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaarschrift ex artikel 250 van het Wetboek van Strafvordering van: [verdachte], geboren op [datum] 1958 te [gemeente A], wonende te [adres], te dezer zake domicilie kiezende te Amsterdam, Van der Helstplein 3, ten kantore van mr. S. Burmeister en mr. B. Roodveldt, blijkens een daarvan opgemaakte akte op 27 september 2006 ter griffie van deze rechtbank ingediend, tegen de aan verdachte gerichte kennisgeving van verdere vervolging gedateerd 25 september 2006. De officier van justitie heeft een op 2 februari 2007 gedateerd verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer. De rechtbank heeft op 9 februari 2007 dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld. Verdachte is -hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig waren haar raadslieden, mrs Burmeister en Roodveldt. De raadslieden hebben verklaard bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om namens verdachte in raadkamer op te treden. De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Bevoegdheid van de rechtbank en ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. Ingevolge artikel 250 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) moet het bezwaarschrift worden ingediend bij het gerecht bij hetwelk de (vervolgings)handeling is verricht. Op 9 maart 2005 heeft de officier van justitie de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, gevorderd over te gaan tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek. Op 3 augustus 2006 heeft de rechter-commissaris het vooronderzoek gesloten. De raadkamer van de rechtbank is derhalve bevoegd tot afdoening van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift dient, ingevolge het eerste lid van voornoemd artikel, binnen acht dagen na de betekening van de kennisgeving van verdere vervolging te worden ingediend en met redenen te zijn omkleed. De kennisgeving van verdere vervolging is op 25 september 2006 aan verdachte betekend en het bezwaarschrift is op 27 september 2006 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Nu bezwaarde verdachte is en het bezwaarschrift met redenen is omkleed kan bezwaarde worden ontvangen in haar bezwaar. Opportuniteit. Door de verdediging is gesteld dat de vervolgingsbeslissing in deze concrete zaak in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, dan wel het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Ten aanzien van de gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft de verdediging er – zakelijk weergegeven – op gewezen dat bij de begeleiding van het gezin waarin Savanna opgroeide een groot aantal andere hulpverleners en instanties betrokken waren, die geen van allen concrete stappen hebben ondernomen om aan de bestaande situatie een einde te maken. Alle betrokkenen, verdachte incluis, hebben gehandeld naar eer en geweten en hebben daarbij de in hun respectievelijke beroepsgroepen geldende gedragsregels in acht genomen. De beslissing om slechts één van de betrokken personen te vervolgen acht de verdediging onbegrijpelijk. Het openbaar ministerie heeft gewezen op de specifieke rol van de gezinsvoogd en gemotiveerd betwist dat er in vergelijking met de andere bij het gezin betrokken instanties en personen sprake zou zijn van gelijke gevallen. De rechtbank is van oordeel dat de positie van de gezinsvoogd in vergelijking tot de andere bij het gezin betrokken instanties en personen bijzonder geacht kan worden en dat deze in het kader van de thans voorliggende weging niet op één lijn kan worden gesteld met de andere hulpverleners, die vaak minder nauw betrokken zijn en/of behoren te zijn bij het gezin, minder bevoegdheden hebben en minder mogelijkheden hebben om dwangmiddelen toe te passen. Reeds daarom komt de beslissing van het openbaar ministerie om de gezinsvoogd te vervolgen niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ten aanzien van de redelijke en billijke belangenafweging heeft de verdediging aangevoerd dat de vervolging geen redelijk belang kan dienen en dat ook de waarheidsvinding een vervolging van verdachte niet noodzakelijk maakt, terwijl een strafvervolging met haar stigmatiserende werking een zeer grote belasting voor verdachte met zich meebrengt, welke nog aanzienlijk wordt vergroot door de media-aandacht voor dit geval. Het openbaar ministerie stelt bij het nemen van de vervolgingsbeslissing alle relevante feiten en omstandigheden te hebben meegewogen en dat bij de afweging de ernst van het feit, het nalaten op te treden waar optreden geboden was, een rol heeft gespeeld. Daarnaast hecht het openbaar ministerie belang aan het vaststellen van de rechtsnorm. De rechtbank is van oordeel dat de verantwoording die het openbaar ministerie met hetgeen hiervoor is weergegeven voor de vervolgingsbeslissing heeft gegeven, de (beperkte) toets die in het kader van deze procedure kan worden aangelegd doorstaat. De rechtbank erkent dat de strafvervolging voor verdachte een grote belasting met zich mee brengt. Mede in acht genomen dat met dergelijke omstandigheden door de zittingsrechter rekening gehouden pleegt te worden kan zulks echter in het kader van deze procedure niet een zodanig gewicht in de schaal leggen dat daarmee de vervolgingsbeslissing als onverantwoord of onbegrijpelijk kan worden aangemerkt. Onvoldoende aanwijzing van schuld. Er is voorts door de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende aanwijzing van schuld is om de hierna zakelijk weergegeven redenen. - Het causaal verband tussen het letsel van Savanna, te weten ondervoeding, een groeiachterstand of een ontwikkelingsachterstand, en het intreden van de dood is in de vervolging van de moeder noch door de rechtbank noch door het Gerechtshof aangewezen als primaire doodsoorzaak. Daarnaast dient de toets die in eerdere uitspraken van de Hoge Raad bij een geval als deze, waarbij het gaat om een verband tussen een nalaten door de gezinsvoogdes en een gevolg, is aangenomen, te worden aangelegd, te weten of het gevaar op overlijden in zodanige mate is verhoogd als gevolg van het nalaten van de verdachte dat daardoor de dood redelijkerwijs aan die verdachte kan worden toegerekend. Ook daarvan kan in het onderhavige geval geen sprake zijn. - Nu verdachte wordt vervolgd voor een culpoos delict, moet bewezen kunnen worden dat er sprake is van een wederrechtelijk handelen alsmede een aanmerkelijke verwijtbaarheid. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld, dat door verdachte een geschreven of ongeschreven rechtsregel is geschonden of dat de maatschappelijke regels omtrent zorgvuldigheid, voorzichtigheid of achtzaamheid zijn overschreden, hetgeen daarom zal moeten leiden tot vrijspraak. Tot slot is er naar het oordeel van verdachte geen sprake van aanmerkelijk verwijtbaar gedrag. De officier van justitie heeft gesteld dat wel aan verdachte kan worden toegerekend dat zij er aan heeft bijgedragen dat Savanna zwaar lichamelijk letsel kon oplopen en kon komen te overlijden. Er is sprake van wederrechtelijk handelen, in die zin dat verdachte anders moest en kon handelen, en verwijtbaarheid. Ten aanzien van deze door de verdediging tegen de vervolgingsbeslissing ingebrachte bezwaren is de rechtbank zeer beperkt in haar beoordelingsvrijheid. De strekking van de bezwaarschriftprocedure – het voorkomen van een lichtvaardige vervolging – brengt mede, dat de raadkamer zich dient te beperken tot een waarschijnlijkheidsoordeel omtrent de uitkomst van een eventuele behandeling van de zaak op de openbare terechtzitting. De Hoge Raad heeft dit in een negatief geformuleerde norm vervat, die inhoudt: “dat …… de aanwezigheid van ‘onvoldoende aanwijzing van schuld’ zich beperkt tot het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat een strafrechter, later oordelend, door de voor hem geleverde bewijsvoering het telastegelegde feit geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten.” Deze situatie zou aanwezig kunnen zijn, indien voldoende wettig bewijs zal blijven ontbreken of aan het bewijs naar generlei rechterlijk oordeel voldoende overtuigende kracht kan worden toegekend. Indien niet direct al duidelijk is dat er geen causaal verband bestaat tussen het nalaten van de verdachte en het letsel gevolgd door de dood van het slachtoffer of niet direct al kan worden vastgesteld, dat schuld (culpa) is uitgesloten, heeft de raadkamer van de rechtbank niet de ruimte om de bezwaren van de verdediging volledig te beoordelen en op basis daarvan de verdachte buiten vervolging te stellen. Gezien het strafdossier en gelet op hetgeen door de verdediging en het openbaar ministerie in het kader van deze procedure naar voren is gebracht, zijn er naar alle waarschijnlijkheid een aantal kernvragen in deze zaak te beantwoorden. In het kader van het causaal verband zal moeten worden gekeken of het eventuele nalaten van de verdachte en het letsel en de dood van Savanna verdachte in redelijkheid zijn toe te rekenen. Onderzocht dient te worden of er een norm door verdachte is overtreden en of er bij verdachte verwijtbaarheid valt vast te stellen. De door de verdediging aangevoerde bezwaren met betrekking tot het ontbreken van de causaliteit en de schuld (in de zin van culpa) zijn onderwerpen, die naar het oordeel van de rechtbank slechts beantwoord kunnen na een zorgvuldige en inhoudelijke afweging van alle feiten en omstandigheden die eerst in een procedure op de openbare terechtzitting volledig kunnen worden besproken en vastgesteld. De rechtbank wijst er in dit verband op dat naar haar oordeel in de onderhavige zaak in rechte niet vast staat dat de doodsoorzaak van Savanna een andere dan een (combinatie) van de door de officier van justitie aan verdachte verweten oorzaken is. Daarbij komt dat het, gelet op de huidige stand van zaken in de jurisprudentie met betrekking tot causaal verband (redelijke toerekening), zelfs al zou de rechtbank een andere primaire doodsoorzaak vaststellen, niet evident is dat de dood van Savanna redelijkerwijs niet aan verdachte kan worden toegerekend. Nu derhalve bij deze aangedragen bewijsvragen niet aanstonds de conclusie kan worden getrokken dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter tot geheel of gedeeltelijke bewezenverklaring zal komen dient het bezwaar ongegrond te worden verklaard. Beslissing. De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond. Deze beschikking is gegeven in raadkamer te 's-Gravenhage op 5 maart 2007 door mrs Geerars, voorzitter, De Ruiter en Raeijmaekers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Koning, griffier.