Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9923

Datum uitspraak2006-05-02
Datum gepubliceerd2007-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK05/1152
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv.; bewijskracht betekeningexploot gerechtsdeurwaarder. Het hof is van oordeel dat, niettegenstaande het feit dat een betekeningexploot te beschouwen is als een schriftelijk stuk in de zin van artikel 344, eerste lid, sub 2e en/of 3e van het Wetboek van Strafvordering, voor zover daarin door de gerechtsdeurwaarder wordt opgetekend de reden waarom het beslag niet kon worden betekend, zulks echter niet betekent dat aan een op een dergelijk exploot aangebrachte aantekening afzonderlijke bewijskracht toekomt, gelet op het feit dat een gerechtsdeurwaarder geen opsporingsambtenaar in de zin der wet is en derhalve niet omtrent zaken, die buiten de strekking van genoemde wetsartikelen vallen, een ambtsedig proces-verbaal kan opmaken.


Uitspraak

K05/1152 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 2 mei 2006 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: [klager], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: klager, over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van: [beklaagde], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: beklaagde, wegens bedreiging. De feitelijke gang van zaken. Op 17 maart 2005 heeft klager aangifte gedaan van bedreiging met klappen, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde. Op 31 mei 2005 is door de sepot-functionaris, [naam], aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er geen wettig en overtuigend bewijs verkregen werd. Hierop heeft klager bij schrijven van 11 juli 2005 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 13 juli 2005, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 6 januari 2006 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 4 april 2006 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. De beoordeling. Klager stelt dat beklaagde zich jegens hem schuldig heeft gemaakt aan bedreiging doordat beklaagde hem, toen hij in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder een beslag aan beklaagde wilde betekenen, met woorden en met klappen heeft gedreigd. Beklaagde heeft zulks ten overstaan van de politie ontkend. Er zijn geen getuigen van het voorval. Klager stelt dat aan het betekeningexploot – waarop klager heeft genoteerd dat de betekening van het beslag niet gelukt is omdat hij door beklaagde werd bedreigd – bijzondere bewijskracht moet worden toegekend nu dit een schriftelijk stuk is in de zin van artikel 344, eerste lid, sub 2e en/of 3e van het Wetboek van Strafvordering, om welke reden, aldus klager, het stuk beschouwd dient te worden als een tweede bewijsmiddel naast de door hem afgelegde verklaring bij aangifte. Het hof is van oordeel dat, niettegenstaande het feit dat een betekeningexploot te beschouwen is als een schriftelijk stuk in de zin van artikel 344, eerste lid, sub 2e en/of 3e van het Wetboek van Strafvordering, voor zover daarin door de gerechtsdeurwaarder wordt opgetekend de reden waarom het beslag niet kon worden betekend, zulks echter niet betekent dat aan een op een dergelijk exploot aangebrachte aantekening afzonderlijke bewijskracht toekomt, gelet op het feit dat een gerechtsdeurwaarder geen opsporingsambtenaar in de zin der wet is en derhalve niet omtrent zaken, die buiten de strekking van genoemde wetsartikelen vallen, een ambtsedig proces-verbaal kan opmaken. Dit heeft tot gevolg dat de aantekening van klager op het exploot - dat hij werd bedreigd door beklaagde – op één lijn dient te worden gesteld met de door klager bij aangifte afgelegde verklaring dat hij door beklaagde werd bedreigd, nu de informatie in beide gevallen afkomstig is van dezelfde bron, te weten klager. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat in casu sprake is van een zogenaamde één op één verklaring. Het hof acht, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. De beslissing. Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. B.F. de Poorter, als voorzitter, mrs. F. van Beuge en H.A. Marquart Scholtz, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, als griffier. op 2 mei 2006. Mr. Marquart Scholtz is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.