
Jurisprudentie
AZ9943
Datum uitspraak2007-02-28
Datum gepubliceerd2007-03-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers67277 / HA ZA 06-2734
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers67277 / HA ZA 06-2734
Statusgepubliceerd
Indicatie
Exceptio plurium litis consortium. Geen processueel ondeelbare rechtsverhouding. Bovendien levert zo'n rechtsverhouding geen grond op om een derde te dwingen zich als eiseres achter de vordering in de hoofdzaak te scharen.
Vrijwaringsincident. Geen relatie die meebrengt dat derde gehouden is gedaagde in de hoofdzaak te vrijwaren.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 67277 / HA ZA 06-2734
vonnis van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOM BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in het voorwaardelijke incident,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
procureur: mr. J.A. Visser,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOPMAN INTERHEEM GROEP B.V.,
gevestigd te Gouda,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in het voorwaardelijke incident,
eiseres in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
procureur: mr. J.H. Silfhout.
Partijen worden hieronder aangeduid als KOM Beheer en Hopman.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 19 oktober 2006,
- conclusie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijk verzoek tot oproeping van een derde, voorwaardelijk verzoek tot oproeping in vrijwaring en voorwaardelijke eis in reconventie,
- conclusie van antwoord in de incidenten,
- de door beide partijen overgelegde producties.
2. Het geschil in het incident
De hoofdzaak
2.1. Het geschil in de hoofdzaak houdt, voor zover voor het geschil in het incident van belang, het volgende in.
KOM Beheer vordert Hopman te veroordelen tot betaling van € 195.356,60, te vermeerderen met rente en kosten. Deze vordering baseert KOM Beheer op een door haar tezamen met Hoova Vastgoed I B.V. (verder: Hoova I) met Hopman gesloten koopovereenkomst d.d. 7 december 2000 en een nadien tussen haar en Hopman tot stand gekomen overeenkomst omtrent de door laatstgenoemde uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigde rente. De vordering betreft de krachtens laatstbedoelde overeenkomst verschuldigde rente. Primair stelt KOM Beheer dat Hopman die rente aan haar dient te betalen. Subsidiair stelt KOM Beheer dat zij op grond van artikel 18 van de koopovereenkomst en artikel 6:15 lid 2 BW gerechtigd is betaling van die rente te vorderen.
Hopman stelt zich op het standpunt dat op de vordering in de hoofdzaak de regels van gemeenschap van toepassing zijn en dat KOM Beheer geacht moet worden het geding in de hoofdzaak mede namens Hoova I te voeren. Als verweer tegen de vordering in de hoofdzaak voert zij primair aan dat zij uit hoofde van andere overeenkomsten met Hoova I en aan KOM Beheer gelieerde vennootschappen een vordering op Hoova I heeft en gerechtigd is die vordering te verrekenen met de vordering in de hoofdzaak. Daarnaast bestrijdt zij de omvang van de vordering in de hoofdzaak.
De vorderingen in het incident
2.2. Voor het geval dat wordt geoordeeld dat het Hopman niet is toegestaan haar vordering op Hoova I met de vordering in de hoofdzaak te verrekenen, beroept zij zich subsidiair op de exceptio plurium litis consortium en vordert zij dat de rechtbank zal bevelen dat Hoova I als eiseres in het geding wordt geroepen. Meer subsidiair vordert Hopman dat haar zal worden toegestaan Hoova I in vrijwaring op te roepen.
Het verweer in het incident
2.3. KOM Beheer bestrijdt dat het mogelijk is te bevelen dat een derde als procespartij wordt opgeroepen. Ten aanzien van het verzoek Hoova I in vrijwaring te mogen oproepen, refereert KOM Beheer zich aan het oordeel van de rechtbank.
3. De beoordeling in het incident
3.1. Bij de beoordeling zal van dezelfde vooronderstelling worden uitgegaan als die waarvan Hopman uitgaat bij het instellen van haar vorderingen in het incident, te weten dat op de vordering in de hoofdzaak de regels van gemeenschap van toepassing zijn en dat het Hopman niet wordt toegestaan de door gepretendeerde vordering op Hoova I te verrekenen met de vordering in de hoofdzaak.
De exceptio plurium litis consortium
3.2. Deze exceptio wordt gewoonlijk beschouwd als een verweer ten principale, dat ertoe leidt - bij gegrondbevinding van dit verweer - dat de vordering van de eiser, die in dat geval zijn vordering ten onrechte niet samen met een of meer anderen heeft ingesteld, wordt afgewezen.
Indien er gronden zijn om te oordelen dat met succes een beroep op de exceptie plurium litis consortium gedaan is, brengt dat niet zonder meer met zich dat KOM Beheer opgedragen moet of kan worden een derde als partij in dit geding te betrekken. Daartoe kan grond bestaan wanneer een specifieke wetsbepaling de deelname van derden aan het geding voorschrijft of wanneer een rechtsverhouding in geschil is waarover de rechter niet anders kan beslissen dan in een geding gevoerd door of tegen alle bij die rechtsverhouding betrokkenen samen, omdat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van hen allen in eenzelfde zin luidt.
3.3. Hopman stelt dat dit het geval is, omdat zij anders verweermiddelen zou missen die zij jegens Hoova I zou kunnen inroepen. Dit standpunt van Hopman, dat kennelijk haar beroep op verrekening beoogt, kan niet worden gevolgd. Daargelaten dat de exceptio plurium litis consortium niet is bedoeld om een partij extra verweermiddelen te verschaffen, volgt uit de stellingen van Hopmans immers dat de vordering die zij met de vordering in de hoofdzaak wenst te verrekenen uit een andere rechtsverhouding voortvloeit dan de koopovereenkomst van 7 december 2000. Reeds hieruit volgt dat geen sprake is van een rechtsverhouding in geschil, waarbij het noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle betrokkenen in dezelfde zin luidt. Evenmin is sprake van een specifieke wetsbepaling die in de onderhavige omstandigheden de deelname van Hoova I aan de hoofdzaak voorschrijft.
3.4. Op grond van het vorenstaande zal het gevorderde bevel om Hoova I als eiseres in het geding te roepen worden afgewezen. Slechts ten overvloede wordt derhalve overwogen dat dit bevel ook niet toegewezen zou kunnen worden omdat een processueel ondeelbare rechtsverhouding slechts meebrengt dat alle betrokken partijen in het geding moeten worden geroepen om hun standpunt kenbaar te maken en niet dat zij de betreffende vordering mede instellen of steunen. Indien al sprake zou zijn van een rechtsverhouding als hiervoor omschreven, levert dat derhalve nog geen grond op Hoova I te dwingen zich als eiseres achter de door KOM Beheer in de hoofdzaak ingestelde vordering te scharen.
De vrijwaring
3.5. Voor de verlangde vrijwaring is - buiten het niet aan de orde zijnde geval van vrijwaring wegens uitwinning - vereist dat tussen Hopman en Hoova I een rechtsverhouding bestaat die Hopman voor hetgeen zij bij geheel of gedeeltelijke toewijzing van de vordering in de hoofdzaak aan KOM Beheer is verschuldigd een verhaalsrecht op Hoova I geeft. Uit de stellingen van Hopman volgt niet dat een dergelijk geval zich hier voordoet. Immers levert een vordering op Hoova I die voortvloeit uit een overeenkomst met Hoova I en aan KOM Beheer gelieerde vennootschappen nog geen relatie tussen Hopman en Hoova I op die meebrengt dat Hoova I gehouden is Hopman te vrijwaren voor het geval de vordering van KOM Beheer in de hoofdzaak wordt toegewezen. De gevorderde oproeping in vrijwaring zal derhalve worden afgewezen.
3.6. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Hopman de proceskosten in het incident hebben te dragen.
4. De voorlopige beoordeling in de hoofdzaak
4.1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 131 Rv zal de rechtbank een comparitie van partijen bevelen. Voor deze comparitie wordt een tijdsduur van 1,5 uur uitgetrokken.
4.2. Ter terechtzitting wenst de rechter in het bijzonder te worden voorgelicht over de volgende onderwerpen:
- aan wie komt de in conventie gevorderde prestatie toe;
- ten behoeve van wie is de vordering in conventie (primair en subsidiair) ingesteld;
- wederkerig schuldenaarschap tussen de vordering in conventie en de door Hopman gestelde vordering op Hoova I.
4.3. Partijen dienen alle relevante bescheiden waarop zij zich ter staving van hun stellingen willen beroepen, voor zover niet reeds overgelegd, uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen comparitiedatum in kopie te zenden aan de wederpartij en aan de rechter. Behoudens klemmende redenen of overmacht kunnen stukken die te laat zijn ingediend, niet ter terechtzitting aan de orde komen.
4.4. Uitdrukkelijk verzoekt de rechter om tijdige toezending door KOM Beheer van het bij het faxbericht van 22 oktober 2001 (productie 2 van KOM Beheer) behorende overzichten aan de berekeningen van de rente.
4.5. Indien KOM Beheer een conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie wenst te nemen, dient deze conclusie twee weken vóór de nader te bepalen comparitiedatum in afschrift aan de wederpartij en de rechter te worden gezonden. De conclusie wordt dan geacht ter terechtzitting te zijn genomen. Conclusies die te laat worden toegezonden, zullen behoudens klemmende redenen, ter terechtzitting worden geweigerd.
4.6. Op de voet van het bepaalde in artikel 132 lid 2 Rv zal slechts gelegenheid worden geboden voor repliek en dupliek, indien zulks met het oog op artikel 19 Rv of met het oog op een goede instructie van de zaak naar het oordeel van de rechter noodzakelijk is.
5. De beslissing
De rechtbank:
in het incident
wijst de vorderingen van Hopman af;
veroordeelt Hopman in de kosten van dit geding aan de zijde van KOM tot aan deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en € 452,- aan salaris van de procureur;
in de hoofdzaak
beveelt, onder het aanhouden van elke verdere beslissing, dat partijen in persoon op een nader te bepalen datum en tijdstip verschijnen in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht voor mr. A.J.P. van Essen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 maart 2007 voor opgave van verhinderdata in de daaropvolgende vier maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 februari 2007.

