Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9991

Datum uitspraak2007-02-22
Datum gepubliceerd2007-03-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.904002-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft met de door haar bestuurde onderneming(en) opzettelijk diergeneesmiddelen die niet waren geregistreerd voorhanden gehad en in voorraad gehad en vervolgens afgeleverd aan in Nederland gevestigde dierenartsen(praktijken).


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummer : 14.904002-07 Datum uitspraak: 22 februari 2007 OP TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Economische strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [B.V.5], Adres: [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 februari 2007. De rechtbank heeft kennisgenomen van - de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank - het tenlastegelegde zal bewezen verklaren - de verdachte weliswaar schuldig zal verklaren, echter geen straf zal opleggen. - hetgeen door de verdachte en mr. A.M. de Koning, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat [B.V.1] en/[B.V.2] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 27 juli 2004 te Alkmaar, in ieder geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid diergeneesmiddel(en), te weten (onder meer) - Atussin siroop (500 ml) en/of - Bexco ACTH (flacon5 ml) en/of - Biodexamine (inj 100 ml) en/of - Caco-Iron-Copper (100 ml) en/of - Calmivet Granulaat (200 gr) en/of - Dermazellon (tube 50 gr) en/of - Diurizone (4-30 sachets en/of inj 50 ml) en/of - Dolobene (gel 195 gr) en/of - Equipalazone (pasta E-PP) en/of - Gentamicin 50 (100 ml) en/of - Ilium Boldebal-H (50 mg/ml 10 ml) en/of - Phenylbutazone (500 gr) en/of - Phytorenal (1000 ml) en/of - Robaxin (100 x 500 mg tablet) en/of - Sarapin (50 ml) en/of - Tridenosen (inj 100 ml) en/of - Vitamine B12 (5000/ 30 ml) en/of - Vulketan (gel 75 gr), dat/die niet (in Nederland) was/waren geregistreerd, heeft bereid en/of voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of heeft toegepast bij dieren, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en), verdachte, tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereninging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. VOORVRAGEN Ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsvrouw heeft ter terechtzitting met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie het volgende aangevoerd: a. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan deze strafzaak is betiteld met de term “Paardensprong” en heeft een aanvang genomen met een doorzoeking in het pand van [B.V.1] te Alkmaar op 8 maart 2004, onder leiding van rechter-commissaris. Deze doorzoeking vond evenwel plaats op grond van een Belgisch rechtshulpverzoek dat op 3 maart 2004 was ontvangen door rechercheur T.G.J. van Hattum bij de Algemene Inspectiedienst (AID). Dat onderzoek, dus de uitvoering van het Belgisch rechtshulpverzoek, ging onder de naam “Rapid’. Gedurende de doorzoeking op 8 maart 2004 werd niet duidelijk gemaakt aan de toenmalige directeur van (onder meer) [B.V.1], [verdachte], dat gedurende die doorzoeking, naast uitvoering van het Belgische rechtshulpverzoek, tevens naar hem, alsmede zijn bedrijven, als verdachten, onderzoek werd gedaan. Evenwel werd door de medewerkers van de AID aan [verdachte], na afloop van de doorzoeking, medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt. Op dat moment had het strafrechtelijk opsporingsonderzoek tegen [verdachte], alsmede diens bedrijven, feitelijk reeds lang een aanvang genomen onder de dekmantel van de “uitvoering van een Belgisch rechtshulp verzoek onder leiding van de rechter-commissaris”. [Verdachte] is niet tijdig, dat wil zeggen bij de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek tegen hem, gewezen op zijn positie als verdachte. Daardoor zijn [verdachte] willens en wetens hem, gelet op zijn positie, toekomende rechten op basis van het Wetboek van Strafvordering ontnomen. [Verdachte] had in het algemeen vanaf het moment dat hij — feitelijk — verdachte was, recht op verdediging op de voet van artikel 27 en 28 Sv jo. artikel 6 lid 3 sub c EVRM en artikel 14 lid 3 onder (a) en (b) IVBPR, alsmede artikel 18 van de Grondwet. Dientengevolge kwam hem ook het zwijgrecht op de voet van artikel 29 Strafvordering toe. Dat geen sprake was van een “formele verhoorsituatie” op 8 maart 2004 doet, hoewel de medewerkers van de AID later bij de rechter-commissaris anders hebben willen doen geloven, aan dat recht niet af. Bovendien is hetgeen de medewerkers van de AID daarentegen stelden ook niet juist: Immers, er was feitelijk wel degelijk sprake van een “verhoorsituatie”, nu [verdachte] door medewerkers van de AID ten tijde van de doorzoeking gevraagd werd om stukken aan te wijzen en toelichting te geven op die stukken. Ware [verdachte], zoals correct geweest was, de cautie gegeven, dan had hij de keuze gehad om al dan niet nadere inlichtingen te verschaffen, danwel te zwijgen. Het recht om die keuze te maken, is hem echter ontnomen. Verder had [verdachte] ten tijde van de doorzoeking ontegenzeggelijk het recht op bijstand door zijn raadsman (m/v), zulks op de voet van artikel 99a Sv. Ook de effectuering van dit recht is [verdachte] willens en wetens door het opsporingsteam, c.q. de medewerkers van de AID, ontnomen, door niet te zeggen dat: 1. [verdachte], alsmede diens bedrijven, al lang te gelden had(den) als verdachte, hetgeen ook blijkt uit het dossier; 2. het opsporingsonderzoek in verband met de verdenkingen aan het adres van [verdachte] (en diens bedrijven) reeds — feitelijk — aan de gang was, terwijl de indruk werd gewekt en door het opsporingsteam, c.q. de medewerkers van AID, willens en wetens in stand werd gehouden dat men zuiver en alleen bezig was met de uitvoering van een Belgisch rechtshulpverzoek. Door één en ander kon [verdachte] niet tijdig zijn procespositie bepalen. Niet anders kan worden geconcludeerd dan dat tegen [verdachte] onrechtmatig is opgetreden, waardoor hij evident in zijn recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan. Hij is immers langdurig en opzettelijk onkundig gehouden van zijn positie als verdachte, waardoor hij de hem in verband met die positie toekomende rechten, als hierboven weergegeven niet kon effectueren. Daarmee is de verdediging op onherstelbare wijze in haar belangen geschaad. Reeds hierom dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging. b. In het dossier zal uw rechtbank mijn correspondentie met de officier van justitie met betrekking tot de toezending van alle, de verdediging rechtens toekomende, op de zaak betrekking hebbende (proces)stukken hebben aangetroffen. Samenvattend komt die correspondentie op het volgende neer. Gelet op de toekenning van de status van verdachte en bij gebreke van nadere informatie verzocht de verdediging herhaaldelijk aan de officier van justitie om toezending van (proces)stukken. Die werden, ondanks een daartoe strekkende beschikking van uw rechtbank, alsmede rappèl van de kant van de verdediging, niet verstrekt. Wel werd op 17 december 2004 medegedeeld door een rechercheur van de AID dat [verdachte] (in persoon en als vertegenwoordiger van één of meer van diens toenmalige bedrijven) per omgaande gehoord diende te worden. Dit kwam de verdediging voor als een tournure, waarbij de verdediging nog langer dan reeds toelaatbaar geacht door uw rechtbank, feitelijk de kennisneming van alle terzake dienende (proces)stukken werd onthouden. Aldus schreef ik de officier van justitie bij faxbericht van 17 december 2004. Het eind van het liedje was dat de verdediging, willens en wetens, te laat alle processtukken zijn verstrekt, in ieder geval niet voorafgaand aan het verhoor van [verdachte], terwijl dit wel had gemoeten, zowel op de voet van artikel 30 Strafvordering, als op grond van de uitspraak van uw rechtbank in deze. Het uiteindelijke dossier werd pas maanden later verstrekt. Op dit soort fratsen van het Openbaar Ministerie staat bij uitstek de - op zich uitzonderlijke - sanctie van niet-ontvankelijkheid. Immers zijn willens en wetens de rechten van de verdediging hier geschaad door ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende (proces)stukken te verstrekken aan de verdediging, terwijl rechtens vaststond dat daarop een recht bestond. Die beschadiging is bovendien onherstelbaar. Het rechtsgevolg: niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens schending van de beginselen van een goede procesorde, en op de voet van artikel 359a lid 1 sub c Sv. De officier van justitie heeft ter terechtzitting met betrekking tot de gang van zaken tijdens de door de raadsvrouw bedoelde doorzoeking het volgende opgemerkt: Het onderzoek is gestart naar aanleiding van CIE-info, welke op 13 januari 2004 door de AID is ontvangen en een controle welke is uitgevoerd bij [D.G.] te [H] op 12 januari 2004. De CIE info gaf vrij gedetailleerde informatie over de feitelijke werkwijze van [B.V.1] en [B.V.2] te Luxemburg. Bij de dierenkliniek zijn niet in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen aangetroffen, welke volgens de betrokken dierenartsen zijn besteld en geleverd door [B.V.1] in Alkmaar. Het betrof onder meer het middel Equipalazone. De verdenking was gerechtvaardigd dat er vanuit Nederland en wel vanuit het bedrijf [B.V.1] te Alkmaar niet-geregistreerde diergeneesmiddelen aan Nederlandse afnemers werden afgeleverd. Inmiddels was er vanuit België een rechtshulpverzoek(RHV) ingekomen. Na overleg met de toenmalige zaaksofficier is besloten eerst het RHV uit te voeren, echter indien daartoe aanleiding zou zijn, zou er opnieuw contact dienen te worden gezocht. In het kader van het RHV heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op 8 maart 2004. De uitvoering van het RHV is in het onderzoek verder aangeduid met de naam Rapid. Tijdens de doorzoeking bleek dat de gehele administratie van [B.V.2] aanwezig was te Alkmaar en dat vanuit Alkmaar niet-geregistreerde diergeneesmiddelen werden afgeleverd aan Nederlandse afnemers. Vervolgens is door de officier van justitie besloten dat er aansluitend op de doorzoeking in het kader van Rapid gezocht zou worden in het kader van het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek, Paardensprong genaamd. De administratie van [B.V.2], alsmede relevante administratie van [B.V.1] is in beslag genomen. Later is nog separaat beslag gelegd op delen van in beslag genomen goederen in het kader van Rapid. Daartoe is door de officier van justitie een kennisgeving aan [B.V.1] en/of [verdachte] gezonden op 2 december 2004. De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde verweer op grond van de volgende overwegingen. Ad a. [Getuige 1] is op 25 juli 2006 door de Rechter-comissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank als getuige gehoord. Daarbij heeft [getuige 1] met betrekking tot de doorzoeking van het pand [adres 1] onder meer het volgende verklaard: Het onderzoek Rapid is op 1 maart 2004 aangevangen. Paardensprong ving aan op 8 maart 2004. Ik kreeg op 1 maart 2004 bericht dat ik op 8 maart 2004 moest zoeken met een Belgische onderzoeksrechter. Er moesten ook nog verhoren in het kader van het rechtshulpverzoek plaatsvinden. Bij de voorbereiding bleek dat er CIE informatie aanwezig was, inhoudende dat er een controle bij een dierenarts was geweest waarbij de naam [B.V.2] naar voren was gekomen. Ik heb overleg gevoerd met [d.B] (officier van justitie) omdat volgens mij [B.V.2] ook verdacht was. Zij heeft aangegeven dat we de doorzoeking alleen in het kader van het rechtshulpverzoek lieten plaatsvinden. De afspraak was dat we, wanneer er tijdens de doorzoeking nieuwe dingen naar voren zouden komen, naar bevind van zaken zouden handelen. Ik heb me alleen geconcentreerd op het uitvoeren van het rechtshulpverzoek. De aanleiding voor Rapid was het rechtshulpverzoek vanuit België. Wij waren met de doorzoeking bezig. Een collega is in het magazijn bezig. Hij raakt aan de praat over levering vanuit het magazijn. Er is iets gezegd in de geest van "Er is maar één magazijn, van daaruit wordt alles verzonden". De opmerkingen van medewerkers waren mede aanleiding om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Op het moment van doorzoeking loop je tegen dingen aan, in casu de opmerkingen van de magazijnmedewerkers. Dit is gevoegd bij de andere informatie die beschikbaar was. Toen er tijdens de zoeking informatie tevoorschijn kwam, heb ik rond 11.00 uur overleg gehad met [v.d.M] (officier van justitie). De doorzoeking in Paardensprong ving aan om 18.00 uur. De eerste doorzoeking in Rapid ving aan om 09.30 uur. Die latere doorzoeking vond plaats op grond van art. 96c Sv. Het betrof een mogelijke overtreding van art. 2 Diergeneesmiddelenwet. Om ongeveer 14.00 à 15.00 uur, toen de eerste zoeking nog liep, is besloten tot een tweede zoeking over te gaan. De eerste zoeking is om 18.00 uur afgesloten. Kort voor de aanvang van de tweede zoeking is de zoekploeg meegedeeld dat er een tweede zoeking zou plaatsvinden. In het kader van de inbeslagneming is door [verdachte] danwel een of meer van diens medewerkers medewerking verleend (bijvoorbeeld aanwijzen van bestanden, computers, danwel het geven van toelichting). [Verdachte] is te 18.00 uur meegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt, het tijdstip waarop de tweede zoeking aanving. Ik heb hem medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt. In het kader van de zoeking ter uitvoering van het rechtshulpverzoek lopen medewerkers tegen dingen aan. Er werd niet al in het kader van het nieuwe strafrechtelijke onderzoek gezocht. In het kader van het rechtshulpverzoek werd gezocht naar informatie over levering aan Belgische handelaren. Op het moment na terugkomst van [verdachte] en de rechter-commissaris is niet aan [verdachte] meegedeeld dat hij danwel zijn bedrijven verdacht werden van strafbare feiten. Evenmin is aan hem de cautie gegeven. Er was geen sprake van verhoren. Inbeslaggenomen goederen in Rapid zijn of naar België gegaan of aan de eigenaar teruggegeven. Op een gegeven moment is ook aan de officier van justitie toestemming gevraagd om de inbeslaggenomen goederen in het andere onderzoek te gebruiken. Uit het bovenstaande leidt de rechtbank het volgende af met betrekking tot de gang van zaken bij de op 8 maart 2004 plaatsgehad hebbende doorzoeking van het pand [adres 1]. a. De doorzoeking vond aanvankelijk plaats ter uitvoering van een Belgisch rechtshulpverzoek(RHV) waarbij [B.V.1], [B.V.2] en [verdachte] - nog - niet de status van verdachte hadden. In het kader van die doorzoeking werd aan personeelsleden van [B.V.1] en aan [verdachte] gevraagd bepaalde inlichtingen te verstrekken ter uitvoering van dat RHV. b. Tijdens de doorzoeking werd door de deelnemende opsporingsambtenaren zodanige informatie - in aanvulling op reeds verkregen CIE-informatie - verkregen dat daardoor een verdenking ontstond dat genoemde vennootschap(pen) en/of [verdachte] zich schuldig hadden gemaakt aan een strafbaar feit. Na overleg met de officier van justitie werd besloten eerst het RHV af te handelen en zodra de voor de uitvoering van het RHV noodzakelijke handelingen waren verricht, een nieuw strafrechtelijk onderzoek te openen tegen vennootschappen/[verdachte]. c. Nadat de rechter-commissaris de doorzoeking in het kader van het RHV had afgesloten om 18.00 uur is verdachte door de opsporingsambtenaren van de AID medegedeeld dat de vennootschap(pen) en/of [verdachte] vanaf dat moment ervan werden verdacht te hebben gehandeld in strijd met de Diergeneesmiddelenwet en werd de doorzoeking vanaf dat moment op grond van artikel 96c Sv ( Zie proces-verbaal nr. 20640 d.d. 10 maart 2004 kenmerk 0/AH/01 pagina 000337 t/m 000341) voortgezet. d. Tijdens die "tweede" doorzoeking zijn voorwerpen in beslag genomen terwijl op een later tijdstip door de officier van justitie beslag is gelegd op - een deel van - de in het kader van het "Rapid" onderzoek inbeslaggenomen voorwerpen. e. Verdachte [verdachte] is op genoemde datum niet gehoord en aan hem is op genoemde datum niet de cautie, als bedoeld in artikel 29 SV, gegeven. De vraag die hier beantwoord moet worden is of, op het moment dat tijdens de doorzoeking aan [verdachte] of personeelsleden van [B.V.1], hierna te noemen de B.V., vragen werden gesteld ter uitvoering van het RHV, ten aanzien van verdachte reeds gold dat zij was "charged with a criminal offence", als bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank verstaat hieronder de vraag of jegens de B.V. tevoren vanwege de Staat reeds een handeling was verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat tegen haar terzake van enig strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. In het Nederlandse recht is niet verankerd een onvoorwaardelijk recht of beginsel dat een verdachte op generlei wijze kan worden verplicht tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van voor hem mogelijk bezwarend bewijsmateriaal. Wel brengt het aan art 29 Sv ten grondslag liggende beginsel mee dat een verdachte niet kan worden verplicht tot het afleggen van een verklaring waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd. In het onderhavige geval gaat het echter niet om het afleggen van een verklaring of het desgevorderd verschaffen van schriftelijke inlichtingen door de verdachte omtrent haar mogelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit, maar om het afgeven van administratieve bescheiden. Uit het vorenstaande volgt dat pas na 18.00 uur op 8 maart 2004 de B.V. in de persoon van [verdachte] in kennis werd gesteld van de omstandigheid dat zij vanaf dat tijdstip als verdachte werd aangemerkt. Daaraan doet niet af dat die verdenking vanaf 11.00 uur op genoemde datum bij de leider van de doorzoeking al aanwezig was. Het op grond van artikel 96c Sv - na 18.00 uur - in beslag genomen materiaal kan voor het bewijs worden toegelaten. De officier van justitie heeft beslag laten leggen op - een deel van - het in het kader van het RHV in beslag genomen materiaal. Niet is gebleken dat de B.V. zich over die beslissing overeenkomstig artikel 552a e.v. van het Wetboek van Strafvordering bij de rechtbank heeft beklaagd. Ad b. Op grond van artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering dient de officier van justitie tijdens het voorbereidende onderzoek aan de verdachte op diens verzoek toe te staan van de proces-stukken kennis te nemen. Vastgesteld kan worden dat een - groot - deel van de door de raadsvrouw gewenste stukken, in weerwil van het verzoek van de rechtbank aan de officier van justitie, eerst in een laat stadium aan de raadsvrouw ter beschikking zijn gesteld. Als gevolg hiervan beschikte de verdediging tijdens de verhoren van [verdachte] als bestuurder van de B.V. niet over alle stukken van het voorbereidend onderzoek. Deze werden uiterlijk pas eind december 2005/ begin 2006 aan de raadsvrouw ter beschikking gesteld. De vraag die hierbij beantwoord moet worden is of de verdachte door dit handelen van de officier van justitie in een rechtens te beschermen belang is aangetast, dan wel dat bij het voorbereidend onderzoek zodanig vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld dat dit tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie moet leiden. De B.V. is in de persoon van [verdachte] op 4, 5 en 6 januari 2005 meerdere malen als verdachte gehoord. Tijdens die verhoren werden aan hem stukken voorgehouden waarvan de inhoud vooraf niet aan verdachte en zijn raadsvrouw bekend waren gemaakt. In die gevallen heeft [verdachte] zich steeds op het standpunt gesteld: "Dit document is niet als processtuk vooraf aan de verdediging overhandigd. Ik wil daarom geen verklaring afleggen over dit stuk. De vraag is onrechtmatig omdat ik het stuk niet heb gezien." De stukken zijn eind 2005 aan de verdediging ter beschikking gesteld. De inhoudelijke behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007. De verdediging heeft ruim een jaar de gelegenheid gehad na kennisneming van de stukken de in haar ogen noodzakelijke onderzoekshandelingen te laten verrichten (en daarvan door het laten horen van getuigen door de rechter-commissaris in het kader van een mini-instructie ook gebruik gemaakt). Uit de stukken is niet gebleken dat [verdachte], nadat hem de inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek was bekend geworden, heeft verzocht de door hem in de loop van het onderzoek afgelegde verklaringen op enigerlei wijze aan te vullen. Uit het vorenstaande volgt dat het horen van verdachte door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst terwijl nog niet alle stukken aan de verdediging waren ter hand gesteld er niet toe heeft geleid dat door of namens verdachte verklaringen zijn afgelegd welke niet of anders zouden zijn afgelegd, indien verdachte wel de beschikking over bedoelde stukken zou hebben gehad. Het rechtbank merkt in dit verband voorts nog op dat niet aannemelijk is geworden dat door politie of openbaar ministerie doelbewust is getracht de verdediging relevante stukken te onthouden. De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat bij het voorbereidend onderzoek niet zodanig vormen zijn verzuimd dat er geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Dit betekent dat de officier van justitie in haar vervolging kan worden ontvangen. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte voor de terechtzit-ting van 8 februari 2007 geldig is opgeroepen, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministe-rie ook overigens ontvan-kelijk is in zijn vordering en dat er geen redenen zijn tot schorsing van de vervolging. 3. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat [B.V.1] en/of [B.V.2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 27 juli 2004 te Alkmaar, telkens opzettelijk een hoeveelheid diergeneesmiddelen, te weten - Atussin siroop (500 ml) en/of - Bexco ACTH (flacon5 ml) en/of - Biodexamine (inj 100 ml) en/of - Caco-Iron-Copper (100 ml) en/of - Calmivet Granulaat (200 gr) en/of - Dermazellon (tube 50 gr) en/of - Diurizone (4-30 sachets en/of inj 50 ml) en/of - Dolobene (gel 195 gr) en/of - Equipalazone (pasta E-PP) en/of - Gentamicin 50 (100 ml) en/of - Ilium Boldebal-H (50 mg/ml 10 ml) en/of - Phenylbutazone (500 gr) en/of - Phytorenal (1000 ml) en/of - Robaxin (100 x 500 mg tablet) en/of - Sarapin (50 ml) en/of - Tridenosen (inj 100 ml) en/of - Vitamine B12 (5000/ 30 ml) en/of - Vulketan (gel 75 gr), die niet in Nederland waren geregistreerd, voorhanden heeft gehad en in voorraad heeft gehad en heeft afgeleverd, aan welke vorenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens feitelijke leiding heeft gegeven. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. BEWIJSVERWEREN De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen, aangezien: a. de op de tenlastelegging genoemde middelen wel degelijk zijn geregistreerd, hetgeen moge blijken uit de registratieoverzichten die als bijlagen aan deze pleitnota zijn gehecht (Bijlage 5). b. Phenylbutazone geen diergeneesmiddel is, maar een farmaceutische grondstof en daarom niet kon en kan worden geregistreerd als diergeneesmiddel. Voor farmaceutische grondstoffen geldt dat deze (ten behoeve van de zogeheten ‘magistrale bereiding’) volgens de Nederlandse Diergeneesmiddelenwet aan dierenartsen mogen worden afgeleverd. Ook in die wet was immers reeds sprake van een zogeheten ‘cascaderegeling’, die het gebruik van zelfbereide diergeneesmiddelen expliciet mogelijk maakte, in gevallen waarin geen geschikt geregistreerd diergeneesmiddel of humaan geneesmiddel beschikbaar was. In de ons omringende landen (Duitsland, Frankrijk) was Phenylbutazone beschikbaar in voor paarden geregistreerde vorm. c. voor strafrechtelijk relevant opzet is geen bewijs is. d. uit de Memorie van Toelichting op de Diergeneesmiddelenwet niet onmiskenbaar blijkt dat volgens die wet uitsluitend zou kunnen en mogen worden volstaan met registraties in Nederland. Voorzover uw rechtbank dat oordeel deelt, kunnen de tenlastegelegde feiten reeds daarom niet bewezen worden verklaard en luidt het rechtsgevolg: vrijspraak. e. de niet in Nederland geregistreerde middelen niet door [B.V.1], maar door [B.V.2] werden verhandeld: [B.V.1] verzorgde in opdracht van [B.V.2] en contractueel vastgelegd, in voorkomende en door het bedrijf steeds geregistreerde gevallen, uitsluitend de uitvoering daarvan (Bijlage 6). Voor de goede orde: Gezien de beperkte omzet van [B.V.1] bleek het geen haalbare kaart om ook in Luxemburg te voldoen aan de vigerende vergunningsvereisten. Daarom besloot [verdachte] de logistiek van [B.V.2] uit te besteden aan [B.V.1], nu dat immers wel over alle noodzakelijke vergunningen, alsmede het daarbij horende verplichte toezicht beschikte. f. die middelen alle zijn opgegeven aan het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen (BRD, nu Bureau Diergeneesmiddelen -BD-), zoals blijkt uit de opgave d.d. 14 juli 2003 die aan deze pleitnota is gehecht (Bijlage 7). Gelet op de opgave aan het BRD, is er dan ook geen bewijs van strafbaar handelen door [B.V.1] Integendeel; op grond van de diergeneesmiddelenwet mogen diergeneesmiddelen op voorraad zijn bij de vergunninghouder, bijvoorbeeld indien zij voor de uitvoer bestemd zijn. Op basis van de genoemde opgave wordt tevens duidelijk dat de in de tenlastelegging genoemde middelen “Atussin”, “Biodexamine” “Dolobene”, “Equipalazone”, “Phenylbutazone”, en "Robaxin’, in de tenlastegelegde periode niet door [B.V.1] in Nederland zijn (af)geleverd. Dit blijkt ook uit de regio-verkoopoverzichten, waarvan afschriften terzake de tenlastegelegde periode tevens aan deze pleitnota zijn gehecht (Bijlage 8). g. In afwijking van de hiervoor geschetste gang van zaken, zijn door [B.V.1] aan enkele afnemers niet in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen geleverd, overigens zonder de intentie om met deze leveringen de Diergeneesmiddelenwet te overtreden (tevens Bijlage 8). De redenen daarvoor zijn, per afnemer, aldus toegelicht: Klantnummer [klantnummer 1]: het betreft hier een kleine handelaar met een vergunning, die grotendeels voedersupplementen en verzorgingsproducten leverde aan trainers in Nederland, België en Duitsland. Deze kreeg ook op beperkte schaal diergeneesmiddelen geleverd voor de (contractueel overeengekomen) verkoop aan buitenlandse afnemers, totdat het BRD duidelijk maakte dat producten “bestemd voor de uitvoer” niet als zodanig aan een Nederlandse afnemer in Nederland mochten worden afgeleverd, maar verplicht direct naar het buitenland moesten worden gestuurd. Die mededeling van het BRD heeft geleid tot een correctiebrief aan [klantnummer 1], met bevestiging van directe uitvoer van de middelen a quo door deze [klantnummer 1] (Bijlage 9). Uiteindelijk zijn die leveringen zelfs gestaakt. De leveringen in 2003 berustten dus op de (naar achteraf bleek onjuiste) veronderstelling dat de producten aan een Nederlandse afnemer zouden mogen worden geleverd, onder de expliciete voorwaarde van onmiddellijke export. Gelet op de wens tot kwaliteitsbewaking door [B.V.1], is die levering onmiddellijk gestaakt toen duidelijk werd dat het zo toch niet mocht. Van opzettelijke overtreding is dan ook geen sprake geweest. Klantnummer [klantnummer 2]: het betreft hier een dierenarts die gespecialiseerd is in sportpaarden (dus niet-consumptiedieren) die voornamelijk opereert in het grensgebied en die ten tijde van de periode die de tenlastelegging bestrijkt, uitsluitend in België als dierenarts geregistreerd was. Deze dierenarts is voornamelijk internationaal actief en houdt in een logboek bij welke producten waar worden toegepast, hetgeen bij de AID bekend is. Een werkvoorraad, alsmede het gebruik van niet nationaal geregistreerde diergeneesmiddelen is voor grensdierenartsen toegestaan volgens de diergeneesmiddelenwet. Voorzover leveringen plaatsvonden door [B.V.1], vonden deze dus uitsluitend plaats ten behoeve van de uitvoer, zoals is toegestaan door de Diergeneesmiddelenwet. Klantnummer [Klantnummer 3]: het betreft hier de dierenarts/bevoegd persoon, die optreedt als veterinair adviseur voor [B.V.1] Leveringen aan deze betreffen monsters uit binnengekomen zendingen, die bestemd zijn voor de (in verband met de vergunning wettelijk voorgeschreven) analyse van importproducten. Facturatie aan [B.V.4], ter attentie van [klantnummer 3], vindt plaats ter verantwoording van de uit de voorraad genomen monsters. Klantnummer [klantnummer 4]: het betreft hier een dierenarts die verantwoordelijk is voor het toezicht op de distributie van diergeneesmiddelen door de Franse firma [F]. In die hoedanigheid kocht deze diergeneesmiddelen in voor [F], met (uitsluitend) de Franse markt als bestemming. Alle leveringen door [B.V.1], zijn rechtstreeks naar Frankrijk verzonden, hetgeen moge blijken uit de aan deze pleitnota gehechte dagrapporten met bijhorende pakbonnen (Bijlage 10). Op grond van het hiervoor gaande kunnen de feiten als tenlastegelegd en al helemaal het vereiste opzet, niet bewezen worden verklaard. Het rechtsvervolg: vrijspraak. De rechtbank heeft met betrekking tot deze weren het volgende overwogen. Ad. a. Aan de B.V. is ten laste gelegd dat "zij in de tenlastegelegde periode te Alkmaar telkens opzettelijk diergeneesmiddelen die niet (in Nederland) waren geregistreerd voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft afgeleverd" en dat verdachte aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. Hoewel "in Nederland" tussen haakjes is gezet heeft de steller van de tenlastelegging kennelijk beoogd ten laste te leggen overtreding van artikel 2 van de Diergeneesmiddelenwet. Dit artikel ziet blijkens het gestelde in artikel 3 e.v. van genoemde wet op de registratie van diergeneesmiddelen in Nederland. De door de raadsvrouw als bijlage 5 bij haar pleitnota gevoegde lijst van middelen betreffen middelen waarvoor in het buitenland een registratie geldt. Ten aanzien van de tenlastegelegde middelen blijkt uit het strafdossier ( 0/AH/12 Proces-verbaal nr 20819 d.d. 8 april 2005) dat deze niet - meer - in Nederland zijn geregistreerd. Ad b. Ten aanzien van Phenylbutazone 500 gram blijkt uit het strafdossier (0/AH/12 pagina 000276 Proces-verbaal nr. 20819 d.d. 8 april 2005 het volgende. In Nederland zijn als diergeneesmiddel een 13 tal toelatingen geweest met de naam Phenyklbutazon hierin genoemd. Alleen Phenylbutazon 20% Pro Inj. Met Reg.nr. NL 2200 staat in Nederland nog geregistreerd als injectievloeistof met als doeldier hond. Alle andere van deze middelen zijn voor het jaar 2000 niet meer geregistreerd en mochten niet meer verkocht worden. Op 9 november 2006 is [getuige 2] door de rechter-commissaris gehoord als getuige/deskundige. Zij heeft met betrekking tot het middel Phenylbutazone onder meer het volgende verklaard: Ik geef als voorbeeld het diergeneesmiddel Phenylbutazone. De klemtoon ligt daarbij op de pijnstillereigenschap. Wanneer een paard een aandoening aan de hoef heeft, willen een aantal dierenartsen dit middel gebruiken omdat zij daar goede ervaringen mee hebben. Andere middelen slaan niet zo goed aan. Dit middel, ook wel Bute genaamd, staat nog niet op de annex IV, de MRL-richtlijn(Maximu Residue Limit) behorend bij de Richtlijn 2377/90. In Nederland mag het middel niet gebruikt worden, maar wordt gedoogd. Het middel is hier echter niet geregistreerd. De Nederlandse groothandel mag het niet op voorraad hebben voor de Nederlandse markt. Bute valt onder stringente wetgeving. Het is dodelijk binnen een aantal weken voor mensen met een gen defect. Uit het vorenstaande blijkt dat Phenylbutazone een diergeneesmiddel is, dat zonder registratie niet op de Nederlandse markt mag worden gebracht. Ad c. - Door [verdachte], in de tenlastegelegde periode bestuurder van de B.V., is ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard: Mijn vrouw en ik zijn eigenaren van [B.V.3]. en [B.V.4], [B.V.5] is bestuurder van [B.V.2] en [B.V.1]. De tenlastegelegde middelen werden gekocht door [B.V.2] in het buitenland. Wij mochten die middelen in voorraad hebben. In de periode tot 2001 mochten wij deze middelen ook in Nederland verkopen. Daarna is de Diergeneesmiddelenwet aangepast aan de EG-regelgeving. Toen ontstond er een gat in de markt. De dierenartsen hadden behoefte aan diergeneesmiddelen die op grond van de wet niet meer geleverd mochten worden. Wij konden aan de dierenartsen niet meer niet-in-Nederland-geregistreerde diergeneesmiddelen leveren. De niet-geregistreerde producten die wij importeerden mochten wij in voorraad hebben, mits ze bestemd waren voor de export. Ik had een firma in Luxemburg, [B.V.2]. De overheid weigerde de grens aan te geven van wat onder de toenmalige regelgeving nog geoorloofd was. Er werd tegen ons gezegd "Dat maakt de rechter maar uit". Ik dacht dat als ik de leveringen transparant liet lopen via Luxemburg, iedereen kan controleren wat wij doen. Er bestond bij de dierenartsen behoefte aan niet-in-Nederland-geregistreerde middelen. Wij wilden de dierenartsen graag helpen. Er was behoefte aan een firma die dergelijke middelen kon leveren. De orders van de dierenartsen kwamen binnen bij [B.V.2] en niet bij [B.V.1]. Luxemburg is een zelfstandige onderneming. Het is een echt adres met kantoor, gevestigd in het kantoor van een accountant. Die accountant verhuurt kantoorruimte aan bedrijven. In Luxemburg moet een bedrijf beschikken over een QP (Qualified Person) om geneesmiddelen te mogen leveren. Die kon ik daar niet aantrekken. Bij [B.V.1]. was wel een QP aanwezig. [B.V.2] heeft als doel het voorzien in de behoefte van dierenartsen aan geneesmiddelen. Dat bedrijf heeft geen winstoogmerk. Er wordt zo weinig verdiend dat het bedrijf geen personeel in dienst kan hebben. - Proces-verbaal 20819 d.d. 31 januari 2005, kenmerk 0/AH/13, waarin door de verbalisanten T.G.J. van Hattum en F.P.T. Blankendaal onder meer het volgende wordt gerelateerd. Om vast te stellen of de bedrijfsactiviteiten van [B.V.2] en de daarbij behorende bedrijfsadministratie in het gebouw van [B.V.1] plaatsvindt en niet in Luxemburg hebben wij aan de hand van de in beslag genomen administratie van [B.V.2], de digitale gegevens en de fysieke waarnemingen tijdens de doorzoeking een onderzoek ingesteld, waarbij door ons het volgende is bevonden. In het perceel [adres 1], werd geen afzonderlijke verkoop dan wel administratieruimte aangetroffen, die ten tijde van de doorzoeking in gebruik was bij [B.V.2]. In de kantoorruimte 1.A.I. (boekhoudafdeling) werden zowel de financiële administratie aangetroffen van [B.V.1] als van [B.V.2]. De meest recente administratie van de [B.V.2] werd aangetroffen in een afzonderlijk kastje, dat bij de boekhouder stond in kantoorruimte A.1.I.(0/AH/002) In het pand was een geautomatiseerd systeem aanwezig waarmee de administratie van de [B.V.2] werd gevoerd. In de kantoorruimte van [betrokkene 1], zijnde het hoofd financiële administratie van [B.V.1] stonden twee monitoren en twee werkstations. Op de Novell netwerkserver werd de bedrijfsadministratie van [B.V.1] ingevoerd en op de Windows 2000 netwerkserver werd de bedrijfsadministratie ingevoerd van de [B.V.2]. In de kantoorruimtes A.1.I; A.1.VI; A.2.II; A.2.III en de magazijnruimtes A.1.V en A.2.IV. werden administratie en documenten aangetroffen, die betrekking hadden op [B.V.2] en waaruit bleek dat de bedrijfsvoering, waaronder de orderverwerking, de financiële administratie en de distributie vanuit dit perceel plaatsvond. Uit de in beslag genomen administratie bleek, dat de administratieve verwerking van binnen gekomen orders bij [B.V.1] op dezelfde wijze worden verwerkt als bij [B.V.2]. De gegevens op de factuur zoals productomschrijving, de vermelding van Batchnummers, de codering van de artikelen en de lay-out geeft aan dat [B.V.2] van het zelfde computerprogramma gebruik maakt als [B.V.1]. - Proces-verbaal nummer 20819, gedateerd 4 januari 2005 Kenmerk G/2 pagina 000133 t/m 000142 inhoudende een door [betrokkene 2] afgelegde verklaring. Mijn werkgever is [B.V.1] te Alkmaar. Binnen [B.V.2] heb ik geen taak. Vanuit ons magazijn worden pakketten verstuurd met orders naar klanten van [B.V.2] met Nederlandse ontvangadressen. Een Nederlandse dierenarts belt met de vraag voor een levering van een niet- geregistreerd diergeneesmiddel. In de helft van de gevallen weten de Nederlandse dierenartsen kennelijk al dat deze niet-geregistreerde diergeneesmiddelen via [B.V.2] geleverd kunnen worden. Dat zeggen deze dierenartsen dan ook tegen mij. Ik heb een telefoonnummer van [B.V.2] en geef dit door. De Nederlandse dierenartsen bellen kennelijk [B.V.2] te Echternach Luxemburg. [B.V.2] heeft soms de telefoon doorgeschakeld naar een telefoon bij ons in het pand aan [adres 1]. Deze telefoon staat bij ons voor in het pand en wordt opgenomen door [betrokkene 3] of [betrokkene 1]. Zij pakken de telefoon op en nemen een order aan en voeren deze order in in het systeem. Dit is een ander systeem als waarin ik werk. Zij werken in een computersysteem wat hetzelfde werkt als waarin ik werk, maar dit systeem behoort bij [B.V.2]. De order wordt ingevoerd door [betrokkene 1] en verzendklaar gemaakt door [betrokkene 3] en verzonden. [B.V.2] heeft ook een eigen fax. Deze fax staat in het kantoor van [betrokkene3] bij het magazijn. De fax is ook doorgeschakeld vanuit Luxemburg. Ook via deze fax kunnen bestellingen binnenkomen bij [B.V.2]. [betrokkene1] verzorgt de facturatie van [B.V.2] en verzorgt de ontvangsten. [Betrokkene 1] en [betrokkene 3] voeren de orders in van [B.V.1] voor leveringen van diergeneesmiddelen aan [B.V.2]. Dit gebeurt in mijn systeem. In het magazijn staan dus 2 computers aangesloten op verschillende systemen. 1 computer voor [B.V.1] met orders voor dit bedrijf. Eén computer voor [B.V.2] met orders voor dit bedrijf. [Betrokkene1] maakt de facturen op de administratie. Ook hij beschikt over beide systemen, dus zowel voor [B.V.1] als [B.V.2]. [Betrokkene 1] en [Betrokkene 3] zijn in dienst van [betrokkene 1] en niet van [B.V.2]. Ik ben in dienst van [B.V.1]. Indien een Nederlandse debiteur zowel geregistreerde als niet-geregistreerde diergeneesmiddelen wil hebben, is de afspraak dat ik alleen de order kan plaatsen van geregistreerde diergeneesmiddelen. Vervolgens geef ik, als de debiteur daarom vraagt, het telefoonnummer door van [B.V.2] en kan hij aldaar de niet geregistreerde diergeneesmiddelen bestellen. Ik weet dat dit telefoontje ook op ons bedrijf kan binnenkomen, maar bij een andere telefoon. Dit is de telefoon in het magazijn bij [betrokkene3] of de telefoon op de administratie bij [betrokkene1]. Zij nemen dan de order aan van de niet- geregistreerde diergeneesmiddelen. Zij handelen deze order dan ook af, inclusief de facturering. Dit zijn orders bestemd voor Nederlandse afnemers. Ten aanzien van de inkoop door [B.V.2].: Alle artikelen, inclusief alle diergeneesmiddelen, worden door mij ingekocht binnen [B.V.1]. Dit ongeacht de uiteindelijke bestemming. Alle artikelen die door [B.V.1] worden verkocht, inclusief diergeneesmiddelen, zijn of waren opgeslagen aan [adres 1]. Ook de artikelen die worden of zijn verkocht aan [B.V2]. Voor zover ik weet heeft [B.V.2] geen eigen opslag. Op met moment dat [B.V.2] artikelen verkoopt, worden deze artikelen bij ons besteld, verzendklaar gemaakt en verzonden aan de afnemers in Nederland. De artikelen worden verzonden per TPG-post vanuit ons bedrijf te Alkmaar. Voor zover ik weet komen de diergeneesmiddelen van [B.V.2] bij [B.V.1] vandaan. - Proces-verbaal nummer 20819, gedateerd 5 januari 2005 Kenmerk G/5 pagina 000167 t/m 000174 inhoudende een door [betrokkene 1] afgelegde verklaring. Mijn werkgever is [B.V.1] gevestigd [adres 1]. Ik ben aangenomen als financieel manager. Daarnaast hebben we het bedrijf [B.V.2] te Luxemburg. Ook voor dit bedrijf doe ik werkzaam- heden vanuit [B.V.1]. te Alkmaar. Het is ook mogelijk dat een Nederlandse dierenarts bij [B.V.1]. niet-geregistreerde diergeneesmiddelen wil bestellen. Dan wordt eventueel doorgegeven aan de dierenarts dat [B.V.2] gebeld kan worden of dat een fax gemaakt kan worden voor [B.V.2]. In 80% - 90% van de gevallen belt de Nederlandse dierenarts direct terug, maar op het Luxemburgse nummer van [B.V.2]. Dan komt het telefoontje binnen bij mij of bij [betrokkene 3]. Ik hoor wel eens dat [betrokkene 4] of [betrokkene 5] of [betrokkene 6] de telefoon opneemt en doorgeeft aan de dierenarts dat Luxemburg gebeld kan worden en 5 minuten later krijg ik dan het telefoontje binnen van dezelfde dierenarts maar op de Luxemburgse lijn van [B.V.2]. Ik neem de telefoon aan met [B.V.2] en zeg mijn naam. Alle gesprekken worden in het Nederlands gevoerd. Ik heb vanuit [B.V.2] in principe alleen contact met Nederlandse dierenartsen. Ik heb van [verdachte] de opdracht dat niet-in-Nederland-geregistreerde diergeneesmiddelen uitsluitend verkocht kunnen worden via [B.V.2] aan Nederlandse dierenartsen. Niet-in-Nederland-geregistreerde diergenees- middelen zijn wel in andere landen - buiten Nederland- geregistreerd. Van [verdachte] heb ik gehoord dat er een overeenkomst is tussen [B.V.1] en [B.V.2] dat [B.V.1] niet- in-Nederland-geregistreerde diergeneesmiddelen verkoopt aan [B.V.2], en dat [B.V.2] deze diergeneesmiddelen verkoopt aan Nederlandse dierenartsen. Indien een Nederlandse dierenarts niet-in-Nederland-geregistreerd middelen wil bestellen, moet hij het Luxemburgse bedrijf [B.V.2] bellen of faxen. Zowel de telefoon als de fax zijn altijd doorgeschakeld naar Alkmaar, in het pand van [B.V.1]. aan [adres 1]. Ik of [betrokkene 3] nemen de telefoon op of nemen de fax aan. [B.V.2] heeft geen voorraad. Ik of [betrokkene 3] gaan nu eenzelfde ordergrootte plaatsen bij [B.V.1]. [B.V.2] is nu klant van [B.V.1]. Na het plaatsen van deze order wordt de order gelopen bij [B.V.1] zoals ik al eerder heb verklaard. De order van [B.V.2] bij [B.V.1] loopt onder de naam van [B.V.1]. Alle diergeneesmiddelen worden ingekocht door [B.V.1] en staan aldaar in voorraad. Indien bij [B.V.2] een order binnenkomt, wordt deze tevens geplaatst bij [B.V.1] zoals ik al heb verklaard. Nadat binnen [B.V.1] deze order is afgewerkt, worden de artikelen opgevoerd in de [B.V.2] computer en heeft [B.V.2] een administratieve voorraad. [B.V.1] verzorgt de verzending. Er kan wel eens voorraad zijn van het diergeneesmiddel Equipalazone sachets wat ca 75% van de omzet vormt van [B.V.2]. In dit geval heeft [B.V.1] op voorhand al een hoeveelheid Equipalazone gefactureerd aan [B.V.2]. [B.V.2] mag in principe niet voorraadhoudend zijn volgens de Luxemburgse wetgeving. Met betrekking tot de financiële administratie van [B.V.2] doe ik ook een aantal werkzaamheden. Één keer per kwartaal neem ik een back-up mee van het geautomatiseerde systeem naar Echternach, [B.V.2]. Aldaar staat een computer waar de back-up wordt ingevoerd. Het kantoor van [B.V.2] te Echternach bestaat uit 1 ruimte wat [B.V.2] huurt. Ook breng ik in Luxemburg de proef-saldibalans en de facturen en de overige financiële administratie. Tevens heb ik een gesprek met [betrokkene 7] van het accountantskantoor. De reden om de administratie in Luxemburg te brengen is alleen voor de accountant zodat zij de jaarrekeningen kan maken en de OB-aangifte. OB-aangifte wordt in Nederland gedaan vanuit Luxemburg door [betrokkene 7].. [Verdachte] heeft mij gezegd dat er een deal of een contract is tussen [B.V.1] en [B.V.1] waarin is vastgelegd dat leveringen kunnen plaats vinden tussen [B.V.2] en [B.V.1] van niet in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen. Dat deze handel uitsluitend kan plaatsvinden via Luxemburg, op de wijze zoals ik dit eerder heb verklaard. Dus via de Luxemburgse doorgeschakelde telefoon en fax. [B.V.2] heeft één prijslijst voor de Nederlandse dierenartsen. Hier staan uitsluitend niet-in-Nederland-geregistreerde diergeneesmiddelen op. Anders zouden deze diergeneesmiddelen op de prijslijst van [B.V.1] staan. De prijslijst staat op de [B.V.2] computer.De prijslijsten van beide bedrijven hanteren in principe dezelfde prijs voor dezelfde artikelen. [B.V.2] krijgt van [B.V.1] wel 20% korting op de prijs. Vraag verbalisanten Hoe wordt er gehandeld als bijvoorbeeld [D] rechtstreeks naar Alkmaar belt, die gelijktijdig een bestelling heeft voor diergeneesmiddelen van [B.V.1] en diergeneesmiddelen van de productenljst van [B.V.2]? Antwoord getuige: Indien de bestelling binnenkomt bij [B.V.1], zal de bestelling van in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen worden opgenomen. Indien de bestelling ook niet in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen omvat, zal worden gezegd dat [D] moet terugbellen op het Luxemburgse nummer van [B.V.2] en zal de bestelling door mij worden opgenomen via het geautomatiseerde systeem van [B.V.2]. Ik denk dat de Nederlandse dierenartsen weten wie zij moeten bellen. Voor geregistreerde diergeneesmiddelen [B.V.1] Voor niet geregistreerde diergeneesmiddelen [B.V.2]. Op de pakbon en op de factuur van beiden bedrijven staat wel Alkmaar aangegeven als herkomst van de diergeneesmiddelen die wij verzenden. In ieder geval staat op de enveloppe ook [adres 1] aangegeven als poststempel Ieder jaar wordt de brief ( D/27 ordner 4) door mij opgemaakt. Dit hoort bij de prijslijst van [B.V.2] die ik ieder jaar verstuur aan de Nederlandse dierenartsen. De dierenartsen worden iedere keer verzocht om hun bestellingen te doen via het Luxemburgse nummer omdat er nog steeds dierenartsen zijn die nog steeds proberen om niet in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen via [B.V.1] te bestellen. U vraagt mij wie op het kantoor van [B.V.2] te Echternach in Luxemburg werken. Op kantoor werkt niemand. 4x per jaar kom ik daar en [verdachte] komt daar 1 of 2 keer per jaar voor zover ik weet. In het kantoor aldaar staat 1 computer. Een L-vormig bureau met ladekasten, printer, computer. Er staan 2 dossierkasten. Het is een ruimte van ca. 30m. - Een in de Engelse taal geschreven brief, gedateerd 3.5.2004 van het Ministere [betrokkene 8], Division de la Pharmacie et des Médicaments, gericht aan [betrokkene 9], ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst. Objet/Subject: Equiprolux, selling veterinary medicinal products to Netherlands. Dit geschrift houdt onder meer het volgende in: [Betrokkene 10] from Administration des Services Vétérinaires (Luxembourg) is informing us about afore mentioned Luxembourgish company selling medicines to Netherlands. This company is not authorized by ministry of Health to sell medicines. This company is legally not based in place you mentioned to [betrokkene 10] (Echternach). - een proces-verbaal nummer 20819, gedateerd 8 februari 2005, kenmerk 0/AH/15, (pagina 000239 tot en met 000243 ordner 2), opgemaakt door F.P.T. Blankendaal en A.P. Hoogeboom. Dit proces-verbaal houdt in als relaas van genoemde verbalisanten: Om inzicht te krijgen welke bedrijfsactiviteiten in het bedrijfspand van [B.V.2] in Luxemburg plaats vonden en vinden hebben wij een onderzoek ingesteld waarbij door ons het volgende is bevonden. (D/052) Uit een "Mietvertrag" blijkt dat [B.V.2] een huurovereenkomst heeft afgesloten voor een kantoor met kantoorinrichting (twee bureaus met twee bureaustoelen) op de tweede verdieping van het onroerend goed gelegen aan de [adres 2] te Echternach, Luxemburg. (D.008) In de notulen van het werkoverleg van 7 januari 2002 stond het volgende vermeld: "Klanten worden verzocht om [B.V.2] te bellen om niet in Nederland geregistreerde geneesmiddelen te bestellen. Eventueel kan ook het faxnummer worden doorgegeven". [B.V.2] heeft als bedrijfs- en postadres in Luxemburg een kantoorruimte met een oppervlakte van 30 m2 gehuurd. Dit kantoor wordt gebruikt voor de opslag van de afgewerkte administratie en digitale computerbestanden(back-up) van [B.V.2]. De telefoon en fax van [B.V.2] zijn altijd doorgeschakeld naar het bedrijfspand van [B.V.1] te Alkmaar en er is aldaar niemand werkzaam. Uit de administratie en de verklaringen blijkt dat de voorraad, de distributie en de orderverwerking van [B.V.2] door medewerkers van [B.V.1] in Alkmaar wordt verricht. De totale bedrijfsadministratie van [B.V.2] vindt plaats bij [B.V.1] te Alkmaar. De rechtbank vat het hiervoor gestelde als volgt samen: Verdachte is bestuurder van een onderneming die diergeneesmiddelen levert onder meer aan in Nederland gevestigde dierenartsen(praktijken). Na 2001 werden de in de tenlastelegging genoemde diergeneesmiddelen door het ontbreken van een Nederlandse registratie niet meer op de Nederlandse markt toegelaten. Bij de dierenartsen bleek om uiteenlopende redenen vraag te zijn naar deze in Nederland niet-geregistreerde geneesmiddelen. De verdachte "wilde de dierenartsen graag helpen" en onderkende dat er " behoefte was aan een firma die dergelijke middelen kon leveren". [B.V.1] mocht deze middelen in voorraad hebben, zolang deze middelen waren bestemd voor de export. Deze B.V. heeft vervolgens deze middelen vanuit haar magazijn te Alkmaar op bestelling geleverd aan in Nederland gevestigde dierenartsen en de administratieve afwikkeling van die bestellingen laten lopen via een in Luxemburg gevestigd zusterbedrijf, te weten [B.V.2], eveneens toebehorend aan verdachte. In laatstgenoemd bedrijf vond ten aanzien van het opnemen van bestellingen van in Nederland gevestigde dierenartsen, het uit de voorraad nemen en afleveren van deze niet-in-Nederland- geregistreerde diergeneesmiddelen aan genoemde dierenartsen geen enkele feitelijke handeling plaats. Bovendien had [B.V.2] destijds, anders dan door verdachte ter terechtzitting werd verklaard, geen vergunning van de Luxemburgse autoriteiten voor de handel in diergeneesmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte als bestuurder van genoemde rechtspersonen deze handelwijze uitsluitend heeft toegepast teneinde haar Nederlandse afnemers van in Nederland niet-geregistreerde diergeneesmiddelen te voorzien. De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde bewezen en wel in de opzettelijke vorm. Ad d. Gelet op het hiervoor ad a overwogene behoeft dit verweer geen nadere bespreking. Ad e. Gelet op het hiervoor onder c overwogene behoeft dit verweer geen nadere bespreking. Ad f. [B.V.1] heeft in de tenlastegelegde periode de in de tenlastelegging genoemde geneesmiddelen voorhanden en in voorraad gehad. Weliswaar was genoemde B.V. op basis van de aan haar verleende vergunning gerechtigd deze geneesmiddelen voorhanden en in voorraad te hebben, mits deze middelen bestemd waren voor de export. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast ter staan dat genoemde niet in Nederland geregistreerde geneesmiddelen vanuit het magazijn van de B.V. werden afgeleverd aan dierenartsen(praktijken) in Nederland was het voorhanden en in voorraad hebben van de genoemde diergeneesmiddelen in strijd met het bepaalde in artikel 2 van de Diergeneesmiddelenwet. Daaraan doet niet af dat blijkens de facturen en verkooplijsten deze geneesmiddelen (formeel) zouden zijn geleverd door de in Luxemburg gevestigde [B.V.2], nu die administratieve weergave van de leveringen met name diende om de feitelijke gang van zaken te bemantelen. Ad g. De rechtbank acht ten aanzien van de door de verdediging genoemde leveringen aan [klantnummer 1], [klantnummer 2], [klantnummer 4] en [klantnummer 5] het opzet op handelen in strijd met artikel 2 van de Diergeneesmiddelenwet niet bewezen, nu uit de leveringen aan [klantnummer 1], [klantnummer 2] en [klantnummer 4] niet is komen vast te staan dat verdachte wist dat de tenlastegelegde geneesmiddelen in Nederland zouden worden gebruikt en voorts het binnen de vergunningvoorwaarden ligt om van bepaalde stoffen iets te gebruiken voor intern onderzoek ten behoeve van het behoud van kwaliteit. De rechtbank zal voor haar beoordeling van de strafwaardigheid van het overigens bewezenverklaarde deze leveringen aan [klantnummer 1], [klantnummer 2], [klantnummer 3] en [klantnummer 4] niet meewegen. 6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE EN VAN DE VERDACHTE Met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van verdachte heeft de raadsvrouw ter terechtzitting het volgende aangevoerd: Mocht uw rechtbank, in weerwil van het voorgaande, tot de conclusie komen dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, dan leveren zij geen strafbare feiten op. Nu [B.V.1] zonder uitzondering handelde in geregistreerde diergeneesmiddelen, heeft zij hooguit gedwaald omtrent de toelaatbaarheid daarvan. Ter toelichting het volgende. Geen straf zonder schuld Geen straf kan worden opgelegd zonder schuld. Volgens de literatuur wordt in dit verband adequaat geacht te spreken van “strafrechtelijk relevante schuld". De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij cliënte alle (strafrechtelijk relevante) in casu en gelet op het dossier, ontbreekt. Met “alle schuld” wordt bedoeld: “een redelijkerwijs te maken verwijt”. Blijkens literatuur en jurisprudentie worden vier categorieën van afwezigheid van alle schuld (AVAS) onderscheiden, te weten een verontschuldigbare dwaling omtrent de feiten, een verontschuldigbare dwaling omtrent het recht, verontschuldigbare onmacht en, ten vierde, AVAS doordat de vermeende dader de maximaal van hem te vergen zorg heeft betracht. Cliënte doet een beroep op drie van de vier genoemde varianten, met als conclusie dat hem een beroep op afwezigheid van alle (strafrechtelijk relevante) schuld rechtens toekomt. Ter toelichting het volgende. AVAS: dwaling omtrent de feiten Terzake dwaling omtrent de feiten gelden blijkens literatuur en jurisprudentie twee (hoofd)eisen, elk met twee subvereisten, te weten: I De eis van onwetendheid omtrent feitelijkheden, waarbij dient te worden voldaan aan twee subvereisten: (a) de dwaling moet bestaan op het moment waarop het delict wordt gepleegd; (b) er moet sprake zijn van een relevante dwaling. II De eis van verontschuldigbaarheid, waarbij aan twee subvereisten dient te worden voldaan: (a) dat de dader niet het verwijt moet kunnen worden gemaakt dat hij weet, of had behoren te weten; (b) dat er een algemene alertheid wordt verwacht met betrekking tot iemands handelen. AVAS: dwaling omtrent het recht In het verlengde van de feitelijke dwaling ligt steeds een rechtsdwaling. In veel gevallen zal iemand niet bewust de (logische) sprong van de feitelijke dwaling naar de rechtsdwaling maken omdat hij door de feitelijke dwaling geen enkele aanleiding heeft zich af te vragen of zijn handelen verboden is; degene die er zich niet van bewust is dat zich in een tas, die de buurman voor hem heeft gepakt, cocaïne bevindt, zal zich ook geen zorgen maken over het geoorloofd zijn van zijn handelen, In het onderhavige geval doet de verdediging, subsidiair, beroep op AVAS in laatstbedoelde zin. Gelet op het dossier behoefde cliënte zich geen gedachten te vormen omtrent de wetmatigheid van haar handelen, nu zij immers in de veronderstelling verkeerde en, gelet op het regelmatig contact met het BRD mocht verkeren, dat van geen strafbare feiten met betrekking tot haar werkzaamheden sprake was en behoefde zij zich ook geen zorgen te maken over het al dan niet geoorloofd zijn van haar handelen en heeft zij dat dus ook niet gedaan. Meer subsidiair doet de verdediging evenwel ook een beroep op de ‘zuivere” rechtsdwaling. Blijkens literatuur en recente jurisprudentie is voor het slagen van dit beroep vereist dat aannemelijk is dat cliënte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hen verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat cliënte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Vereist is natuurlijk wel dat de verdachte zich moeite heeft getroost om op de hoogte te zijn van de vigerende wet- en regelgeving. Daaraan heeft cliënte ruimschoots voldaan. Cliënte heeft immer een transparante bedrijfsvoering voorgestaan, heeft alle noodzakelijke vergunningen en audits én stelde en stelt het bevoegd gezag, m.n. het B(R)D, steeds op de hoogte van haar handelen. Dat gebeurt onder toeziend oog van een (tevens wettelijk voorgeschreven en geaccrediteerd) “Bevoegd Persoon” (BP), ofwel “Qualified Person”(QP), thans in de persoon van [betrokkene 11]. Bij de beoordeling van een beroep op AVAS in de zin van dwaling omtrent het recht kunnen verschillende aspecten van belang zijn, waaronder de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de adviseur, de specifieke deskundigheid van de adviseur, de complexiteit van de materie waarover advies is ingewonnen, de manier waarop en de omstandigheden waaronder het advies is ingewonnen en gegeven. Er worden twee eisen gesteld voor het slagen van een beroep als hiervoor geformuleerd, te weten dat sprake is van onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de verweten gedragingen en in de tweede plaats dat die onbewustheid verontschuldigbaar is. Van onbewustheid is sprake indien de verdachten ten tijde van het begaan van het feit (daadwerkelijk) in de overtuiging verkeerde, dat zijn/haar gedragingen niet ongeoorloofd waren. Dat is in casu in confesso. Aan de eis van verontschuldigbaarheid ten aanzien van de onbewustheid, kan (onder meer) zijn voldaan, indien uw college het standpunt van de verdediging deelt, inhoudende dat cliënte is afgegaan op het advies en de goedkeuring van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat hij in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Adviezen die volgens vaste jurisprudentie aan dit “gezag-criterium” voldoen, variëren van een folder van het Ministerie van Justitie tot en met het advies van een hoofdagent van politie. Toegepast het onderhavige geval en, gelet op het dossier, nopen de kwaliteitswaarborgen die cliënte heeft ingesteld om steeds correct te handelen, alsmede het toezicht door het B(R)D tot de conclusie dat als zij al strafbare handelingen zou hebben gepleegd, zij daarbij verontschuldigbaar gedwaald heeft omtrent het recht. Deze stelling is inmiddels ook bevestigd door de actualiteit: het BD heeft aan [B.V.1] te kennen gegeven dat zij nu ook zelf niet in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen mag afleveren, dit in verband met de nieuwe ‘cascaderegeling’, die met het in werking treden van meergenoemde Richtlijn 2004/28/EG in oktober 2005, in het leven is geroepen. Ter uitvoering van de afspraken met het BD, maakt [B.V.1] thans gebruik van een “Autorisatie formulier Cascade”, waarvan een voorbeeld aan deze pleitnota is gehecht (Bijlage 11). Zie voor de ‘cascaderegeling’ hiervoor onder 2.17, alsmede de getuigenverklaring van [betrokkene 11] bij de RC. AVAS: de maximaal te vergen zorg is betracht Resteert de vierde categorie van de AVAS verweren, die waarbij het AVAS verweer wordt onderbouwd door de stelling dat de maximaal te vergen zorg is betracht. Meest subsidiair beroept cliënte zich op deze variant van de AVAS. In dit geval is door cliënte de maximaal te vergen zorg betracht, aangezien zij: - beschikt(e) over alle vergunningen voor het voeren van het predikaat GMP; - voldeed aan de hoge kwaliteitseisen, o.m. door aanstelling van een Bevoegd Persoon (“Qualified Person” —QP); - voldeed aan alle opgaveplichten aan het bevoegd gezag; - steeds transparant en correct administrerend te werk ging en aan het bevoegd gezag heeft aangeboden extra en onverplicht informatie aan te leveren met het oog op het in kaart brengen van situaties waarvoor het bestaande pakket aan in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen geen remedie bood en biedt. Ter illustratie zij vermeld dat cliënte immer bereid was te voldoen aan de meldingsplicht aan het zogeheten Bureau Bijwerkingen Diergeneesmiddelen (BBD), inhoudende dat afwijkende medicatie steeds aan het BBD gemeld moest worden. Bij gebrek aan personeel bij het BD is die meldingsplicht inmiddels komen te vervallen. Ware die nog in stand, dan zouden de diergeneeskundige praktijk, alsmede bedrijven als cliënte en de voormalige bedrijven van [verdachte], naar alle waarschijnlijkheid verschoond zijn gebleven en blijven van ingrijpende (strafrechtelijke) onderzoeken als het onderhavige; - op diverse momenten de Nederlandse registratie van Equipalazone ter sprake heeft gebracht; - extra zekerheid heeft ingebouwd door aan geregistreerde, erkende, bekende en (vooral in sportpaarden) gespecialiseerde dierenartsen te leveren. Overmacht Uiterst subsidiair doet [B.V.1] een beroep op (relatieve) overmacht. De grondslag voor straffeloosheid wegens deze vorm van overmacht ligt volgens literatuur en jurisprudentie in de feitelijke omstandigheden van het concrete geval die vanwege hun uitzonderlijke of buitengewone karakter tot gevolg hebben dat naleving van een strafrechtelijke norm redelijkerwijs niet gevergd kan worden. In dit verband spreekt de verklaring van dierenarts [v.T.], welke zich ook in het dossier bevindt (V 8, pagina 000083 t/m 000100, ordner 1), boekdelen. Deze praktijk wordt ook be- en onderschreven door de, overigens op voordracht van het Openbaar Ministerie benoemde, (getuige-)deskundige, [getuige 2]. Zij heeft onder meer verklaard: “In de praktijk is er een afspraak gemaakt om het paard onder de niet--consumptiedieren te laten vallen. Dat betekent dat men veel vrijer is en meer mogelijkheden heeft bij de toepassing van diergeneesmiddelen. Men hoeft minder te beargumenteren waarom men diergeneesmiddelen uit bijvoorbeeld de VS gebruikt. Bij consumptiedieren is het criterium ondraaglijk lijden, c. q. pijn voor je zo’n middel mag gebruiken. Bij de niet-consumptiedieren is het criterium of het diergeneesmiddel onder de dierartsen als goed geaccepteerd middel te boek staat. Er is sprake van een min of meer individuele inschatting.” Voorts heeft de deskundige verklaard: “Inmiddels is min of meer geaccepteerd dat het sportpaard niet zal worden aangemerkt als consumptiedier. Voor deze paarden kent men een paardenpaspoort. De paarden moeten gechipt worden. De eigenaar verklaart dat het paard alleen voor de sport gebruikt is en niet voor de slacht. Zij moeten ge--euthanaseerd worden.” En: “Voor de paarden waren er geen voldoende middelen geregistreerd voordat de richtlijn van kracht werd, in Nederland. ik bedoel hiermee de richtlijn die in oktober 2005 van kracht is geworden. Voordat deze richtlijn van kracht werd, werd er geregistreerd vanuit puur economische redenen. De Nederlandse markt was en is klein”. Aldus wordt de stelling van cliënte dat er een schreeuwende behoefte was onder dierenartsen aan goede geneesmiddelen, door de verklaring van [v.T.] bevestigd. Verder bevestigde de deskundige de hachelijke schaarste aan in Nederland geregistreerde geneesmiddelen voor paarden Vanwege de problematische geneesmiddelenvoorziening voor sportpaarden is, gelet op het voorgaande, de conclusie gerechtvaardigd dat [B.V.1] heeft voorzien in een dringend noodzakelijke vraag ten behoeve van de behandeling van sportpaarden, waarbij zij overigens de in acht te nemen zorg (met het oog op de gezondheid van mens en dier) immer expliciet heeft bewaakt. Daarom zijn de tenlastegelegde feiten, danwel is cliënte niet strafbaar. Het rechtsgevolg: ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank verwerpt dit beroep op afwezigheid van alle schuld dan wel overmacht op de volgende gronden. Ten aanzien van de "overmacht". Op 9 november 2006 is [getuige 2] door de rechter-commissaris gehoord als getuige/deskundige. Door haar is met betrekking tot de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor paarden onder meer het volgende opgemerkt: Voor de paarden waren er geen voldoende middelen geregistreerd voordat de richtlijn van kracht werd in Nederland. Ik bedoel de richtlijn die in oktober 2005 van kracht geworden is. Voordat deze richtlijn van kracht werd, werd er geregistreerd vanuit puur economische redenen. De markt in Nederland was en is klein. Een minimaal aantal middelen was geregistreerd om het paard goed te behandelen. Na de invoering van de richtlijn is de situatie nog nijpender. Bepaalde middelen mogen helemaal niet gebruikt worden. Bij de richtlijn hoort de Cascaderegeling. Een dierenarts moet hard maken dat er sprake is van ondraaglijk lijden of pijn. De Vrijstellingenregeling artikel 2 Diergeneesmiddelenwet 1999(Vrijstellingregeling) gaf onder voorwaarden mogelijkheden om bij ondraaglijk lijden van een betrokken dier, of bij diergeneeskundige noodzaak bij een klein aantal dieren af te wijken van toepassingen van voorschriften van een diergeneesmiddel. Een geregistreerd diergeneesmiddel mag dan, onder voorwaarden, voor een andere diersoort of indicatie worden gebruikt. Mocht deze toepassing geen oplossing zijn dan mag de dierenarts terugvallen op een in Nederland geregistreerd humaan geneesmiddel welke ingevolge de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening is toegelaten. Mocht ook dit geen oplossing bieden dan kan worden overgegaan worden op een zelf bereid medicijn, de zogenaamde magistrale bereiding. Op basis van artikel 10 van de Richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 201/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik zien de Lidstaten erop toe dat, indien er in een lidstaat voor een aandoening van een niet voor de productie van levensmiddelen bestemde diersoort geen toegelaten geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik bestaan, de verantwoordelijke dierenarts bij wijze van uitzondering onder zijn rechtstreekse persoonlijke verantwoordelijkheid de betrokken dieren, met name teneinde deze dieren onaanvaardbaar lijden te besparen, kan behandelen met: a. geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik waarvoor in de betrokken lidstaat overeenkomstig deze richtlijn ……. vergunning voor toediening aan een andere diersoort of voor een andere aandoening bij dezelfde diersoort is verleend; of b. indien een onder a) bedoeld geneesmiddel niet bestaat i) geneesmiddelen waarvoor in de betrokken lidstaat vergunning voor menselijk gebruik is verleend; of ii) in overeenstemming met specifieke nationale bepalingen geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik waarvoor overeenkomstig deze richtlijn in een andere lidstaat een vergunning voor dezelfde of een andere diersoort voor de betrokken aandoening of voor een andere aandoening is verleend; of c. indien een onder b) bedoeld geneesmiddel niet bestaat en binnen de beperkingen die in de wetgeving van de betrokken lidstaat zijn neergelegd, geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die door een daartoe volgens de nationale wetgeving gemachtigd persoon overeenkomstig een voorschrift van een dierenarts ex tempore worden bereid. Deze, in de periode waarin de tenlastegelegde feiten zijn gepleegd nog niet in Nederland geïmplementeerde, uitzondering op de algemene regel geeft aan dierenartsen de mogelijkheid om ter besparing van onaanvaardbaar lijden bij niet voor de productie van levensmiddelen bestemde diersoorten onder omstandigheden gebruik te maken van niet in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen. Het kunnen bepalen of er sprake is van een niet voor menselijke consumptie bestemd dier en of er sprake is van een "medische noodsituatie" is strikt voorbehouden aan de behandelend dierenarts. De rechtbank is van oordeel dat om die reden een leverancier van diergeneesmiddelen zich niet met vrucht op deze "noodsituatie" kan beroepen, nu een dierenarts - zij het mogelijk tegen hogere kosten - de niet in Nederland geregistreerde middelen ook bij een andere - in het buitenland gevestigde - leverancier kan betrekken. Ten aanzien van de AVAS-verweren. Uit het hiervoor overwogene ten aanzien van "opzet" blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode wist dat de tenlastegelegde, door [B.V.1] feitelijk vanuit haar magazijn aan in Nederland gevestigde afnemers geleverde diergeneesmiddelen niet in Nederland waren geregistreerd. Uit de omstandigheid dat verdachte de moeite heeft genomen om een papieren constructie te bedenken waarmee de feitelijke leveringen door de B.V. moesten worden bemanteld, leidt de rechtbank af dat verdachte in de tenlastegelegde periode wist dat het afleveren van in Nederland niet-geregistreerde diergeneesmiddelen aan Nederlandse dierenartsen(praktijken) een strafbaar feit was. Verdachte heeft mogelijk de maximaal te vergen zorg betracht ten aanzien van vergunningen kwaliteitseisen, opgaveplicht en bedrijfsvoering. Dat neemt niet weg dat verdachte toch in strijd met de voorwaarden van de aan haar verleende vergunning ongeregistreerde diergeneesmiddelen in voorraad heeft gehad welke werden afgeleverd aan in Nederland gevestigde afnemers. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte uitsluit, zodat zowel het feit als de verdachte strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: Medeplegen van feitelijk leiding geven aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd. 7. MOTIVERING VAN DE STRAF. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen: In het belang van de volksgezondheid dienen dierlijke producten vrij te zijn van schadelijke stoffen. Het belang van de Diergeneesmiddelenwet is niet alleen gelegen in de garanties die de wet aan de dierenarts en de houder van dieren biedt inzake de deugdelijkheid van de beschikbare geneesmiddelen. Ook kunnen de aan het gebruik van diergeneesmiddelen klevende gevaren voor mens en dier worden geëlimineerd. Zo kan onder meer door de Diergeneesmiddelenwet beter worden gegarandeerd dat Nederlandse consumptiedieren alsmede daarvan verkregen producten vrij zijn van schadelijke resten van diergeneesmiddelen. Verdachte heeft met de door haar bestuurde onderneming(en) opzettelijk diergeneesmiddelen die niet waren geregistreerd voorhanden gehad en in voorraad gehad en vervolgens afgeleverd aan in Nederland gevestigde dierenartsen(praktijken). Hoewel verdachte heeft geleverd aan dierenartsen, waarvan sommigen hebben verklaard bepaalde middelen uitsluitend te gebruiken op niet voor de menselijke consumptie bestemde paarden, heeft verdachte geen enkele zekerheid dat de residuen van de bewezenverklaarde, niet-geregistreerde diergeneesmiddelen niet in voor menselijke consumptie bestemde producten konden terecht komen. Daardoor heeft verdachte een voor de volksgezondheid risicovolle situatie doen ontstaan. Daarnaast heeft verdachte, door aldus te handelen, zichzelf een economisch voordeel bezorgd ten opzichte van leveranciers van diergeneesmiddelen door wie de regelgeving op het gebied van diergeneesmiddelen wel wordt nageleefd. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen: De bestuurder van verdachte, [verdachte], heeft ter terechtzitting verklaard dat [betrokkene 12] thans bestuurder is van [B.V.1] en voorts dat door verdachte, [verdachte], pogingen in het werk worden gesteld om [B.V.2] te verkopen omdat genoemde onderneming het afgelopen jaar met verlies heeft gedraaid. [Verdachte] heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat het moeilijk is op het moment zakelijk gezien het hoofd boven water te houden, aangezien paarden een luxe-artikel zijn waarvan in economisch slechtere tijden eerder afstand wordt gedaan, dan wel dat eigenaren in dergelijke tijden terughoudend zijn met het investeren in geneesmiddelen voor die dieren. 8. GEEN STRAF OF MAATREGEL Op grond van de omstandigheden die zich na het plegen van het bewezen verklaarde hebben voorgedaan of zullen voordoen, is de rechtbank van oordeel dat geen straf of maatregel aan de verdachte dient te worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder nog het volgende overwogen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank voor de bewezen verklaarde feiten de verdachte weliswaar schuldig zal verklaren maar geen straf zal opleggen. De officier van justitie heeft ter toelichting op de vordering - onder meer - verklaard dat door haar tegen verdachte een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat, gezien het voornemen van de officier van justitie om verdachte middels een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in haar vermogen te treffen, het niet zinvol lijkt verdacht in haar vermogen te treffen middels het opleggen van een geldboete. 9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Gelet op - artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht. - artikel 2 van de Diergeneesmiddelenwet. 10. BESLISSING De rechtbank: Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Klerk, voorzitter, mr. T.H. Bosma en mr. G.W.A. Lamsvelt, rechters, in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2007.