Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9998

Datum uitspraak2007-02-21
Datum gepubliceerd2007-03-08
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers750-R-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kosten deskundigenonderzoek kunnen - ook indien partijen op basis van een toevoeging procederen - bij eindbeschikking ten laste van beide partijen dan wel ten laste van één partij worden gebracht.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 21 februari 2007 Rekestnummer. : 750-R-06 Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-592 [De vader], wonende te [woonplaats], verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. A.L.Chr.M. Oomen, tegen [de moeder], wonende te [woonplaats], verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. E.J.W.F. Deen. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 31 mei 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 2 maart 2006. De moeder heeft op 27 juni 2006 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend. De vader heeft geen verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 6 juli 2006 en 2 augustus 2006 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 28 november 2006 aanvullende stukken ingekomen. Op 12 januari 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. W.H. Klein Meuleman. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 15 juni 2005 en bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam, waarbij de kinderalimentatie voor de minderjarige [naam minderjarige] met ingang van 1 april 2005 is bepaald op € 129,- per maand en waarbij partijen ieder voor de helft zijn veroordeeld in de kosten van het bloedonderzoek. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP 1. In geschil is de kinderalimentatie voor de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2003, verder: de minderjarige, die bij de moeder verblijft. Voorts is in geschil wie de kosten van het bloedonderzoek dient te voldoen. 2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen onder zodanige verdere uitspraak als het hof zal vermenen te behoren. 3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt, in incidenteel appel, uitvoerbaar bij voorraad: - af te wijzen het verzoek van de vader in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking; - de bestreden beschikking te vernietigen voor het onderdeel, inhoudende de veroordeling van de moeder in de helft van de kosten van het bloedonderzoek, zijnde een bedrag van € 575,-; - te bepalen dat de vader wordt veroordeeld in de kosten van het bloedonderzoek; - te bepalen dat de griffier van de rechtbank te Rotterdam het door de vrouw aan de rechtbank betaalde bedrag van € 575,- rechtstreeks aan haar zal restitueren. 4. De vader verzet zich daartegen. Kosten deskundigenonderzoek 5. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte partijen in de kosten van het deskundigenonderzoek heeft veroordeeld. Hij acht het redelijk dat deze kosten volledig ten laste van het Rijk dan wel ten laste van de moeder worden gebracht. De moeder verzet zich daartegen. Zij acht het redelijk dat de kosten van het deskundigenonderzoek volledig ten laste van de vader worden gebracht. 6. Het hof overweegt als volgt. Volgens de vader heeft de rechtbank de indruk gewekt dat de kosten van het deskundigenonderzoek niet voor rekening van partijen waren, indien zij aanspraak konden maken op gefinancierde rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof brengt de omstandigheid dat partijen recht hebben op gefinancierde rechtsbijstand niet met zich dat zij de kosten van het deskundigenonderzoek niet hoeven te dragen. De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking, overeenkomstig het bepaalde in de derde zin van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bepaald dat aan partijen geen voorschot zal worden opgelegd, doch dit laat onverlet dat de kosten uiteindelijk aan partijen moeten worden doorberekend, ook indien zij op een toevoeging procederen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, kan het daarbij van de uitkomst van het onderzoek afhangen wie van beide partijen deze kosten dient te dragen. De stelling van de vader dat de rechtbank ter zitting een andere indruk heeft gewekt, doet aan dit alles niet af. De rechtbank heeft de kosten uiteindelijk ten laste van beide partijen gebracht, nu zij het verweer van de vader, gelet op de omstandigheden van het geval, niet onredelijk achtte. De moeder acht dat verweer wel onredelijk. Nu het hof niet in staat is te beoordelen of de twijfel van de vader of hij de verwekker van de minderjarige is, destijds gerechtvaardigd was, ziet het hof geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd. De draagkracht van de vader 7. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte ten laste van hem een kinderalimentatie heeft bepaald van € 129,- per maand. De draagkracht van de vader laat deze bijdrage volgens hem niet toe. De moeder heeft de stellingen van de vader met betrekking tot zijn draagkracht gemotiveerd weersproken. 8. Het hof overweegt met betrekking tot de draagkracht van de vader als volgt. De vader heeft ter staving van zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen een overzicht van zijn vaste maandlasten overgelegd. Het hof zal dit overzicht, dat de moeder op onderdelen gemotiveerd heeft weersproken, tot uitgangspunt nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de vader. 9. De vader woont samen met zijn vriendin en haar twee kinderen. De moeder stelt dat de vader over voldoende draagkracht beschikt, indien zijn vriendin en haar twee kinderen niet voor zijn rekening komen. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn partner niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De omstandigheid dat zij de zorg voor haar twee kinderen heeft, doet daaraan niet af. Het hof zal er derhalve vanuit gaan dat de partner van de vader in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen kan voorzien. 10. Het hof zal met betrekking tot het inkomen van de vader uitgaan van de door hem overgelegde, door de moeder niet weersproken, jaaropgave 2005, die een inkomen vermeldt van € 23.718,- per jaar. 11. Met betrekking tot de woonlasten van de vader overweegt het hof als volgt. Het hof houdt rekening met de bijdrage aan de VVE van € 25,- per maand, die de moeder niet heeft weersproken. Het hof houdt daarnaast rekening met de rente van de hypothecaire geldlening van € 399,55 bruto per maand. Voorts houdt het hof rekening met de premie van de levensverzekering van € 131,- per maand en de erfpachtcanon van € 49,50 per maand, welke lasten de moeder niet heeft weersproken. De door de vader opgevoerde waterschapslasten, alsmede de onroerendzaakbelasting zijn naar het oordeel van het hof in het forfait overige eigenaarslasten inbegrepen, zodat het hof met deze lasten niet afzonderlijk rekening houdt. 12. Met betrekking tot de door de vader opgevoerde overige lasten overweegt het hof als volgt. 13. De vader heeft ter zake van de ziektekosten een bedrag opgevoerd van € 225,40 per maand, verminderd met een zorgtoeslag van € 97,- per maand. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat in dit bedrag ook is begrepen de premie van de ziektekostenverzekering van de partner van de vader. Het hof zal, in aanmerking genomen de verdiencapaciteit van de partner van de vader, rekening houden met de helft van de door de vader opgevoerde premie, te weten € 113,-. De zorgtoeslag bedraagt volgens de beschikking Zorgtoeslag € 79,- per maand. Daar komt bij de inkomensafhankelijke premie van 6,5%. Met betrekking tot het jaar 2005 gaat het hof, bij gebreke van andere gegevens, uit van de premie vermeld op de jaaropgave 2005, te weten € 1.862,- per jaar (€ 155,- per maand). 14. Het hof houdt rekening met de aflossing op een lening bij de werkgever van de vader van € 37,11 per maand, nu de moeder die niet heeft weersproken. 15. De kosten van water, de motorrijtuigenbelasting, de premie van de autoverzekering, de kosten van Eneco, Casema en KPN, zijn alle in de bijstandsnorm inbegrepen, zodat het hof met deze lasten niet afzonderlijk rekening zal houden. 16. Met betrekking tot de kosten van de overlijdensrisicoverzekering houdt het hof rekening met de helft van het door de vader opgevoerde bedrag van € 12,28 per maand, nu ter zitting vast is komen te staan dat deze verzekering mede ten behoeve van de partner van de vader is afgesloten. 17. Het hof houdt geen rekening met de aflossing op de lening van € 100,- per maand. De moeder heeft deze last weersproken. De vader heeft naar het oordeel van het hof de noodzaak van deze lening onvoldoende aangetoond. 18. Het hof houdt geen rekening met de parkeerbelasting van € 6,80 per maand, die de moeder heeft weersproken. Het hof is van oordeel dat deze last geen voorrang verdient boven de onderhoudsverplichting van de vader. De vader kan geacht worden deze last uit zijn vrije ruimte te voldoen. 19. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de vader de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie voor de minderjarige toelaat, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. 20. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, van Nievelt en Tanja-van den Broek, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2007.