
Jurisprudentie
BA0037
Datum uitspraak2007-03-06
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1688 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1688 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/1688 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 26 januari 2005, 04/2502 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was per 22 oktober 1996 in het genot van een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In verband met detentie van appellant is deze uitkering ingetrokken met ingang van 28 mei 2003. Per 2 oktober 2003 heeft het Uwv de uitkering heropend, doch daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 25 tot 35%. Tegen het daarop betrekking hebbende besluit van 29 januari 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit van 8 juli 2004 heeft het Uwv die bezwaren in zoverre gegrond verklaard dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 oktober 2003 wordt gewijzigd in 35 tot 45%.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft, kort gezegd, overwogen dat de conclusies ten aanzien van de gezondheid van appellant zijn gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek van een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts en informatie die van de behandelende sector was verkregen. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek was naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig. Er was naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding om de juistheid van de medische beoordeling in twijfel te trekken. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722) heeft de rechtbank voorts overwogen dat de gebreken die aan het bestreden besluit kleven in verband met de hantering van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) eerst in beroep zijn ondervangen, zodat om die reden het bestreden besluit diende te worden vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit.
De stellingen van appellant in hoger beroep vormen in wezen een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Appellant stelt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geschied en dat appellant een groot aantal gezondheidsklachten heeft. Volgens appellant zijn de beperkingen dan ook onjuist vastgesteld en is hij in het geheel niet in staat om loonvormende arbeid te verrichten. Volgens appellant had een onafhankelijk onderzoek door, bijvoorbeeld, een cardioloog verricht dienen te worden.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en hetgeen de rechtbank daartoe heeft vastgesteld en overwogen. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens ingebracht waaruit kan blijken dat de medische beoordeling van zijn mogelijkheden onjuist of onzorgvuldig is geschied. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te verzoeken appellant te laten onderzoeken. Het is de Raad ten slotte niet gebleken dat appellant niet in staat zou zijn om de hem geduide functies te vervullen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas, als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.