
Jurisprudentie
BA0039
Datum uitspraak2007-02-22
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6590 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6590 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Heeft het Uwv door de gedifferentieerde premie WAO vast te stellen op basis van de in 2002 betaalde WAO-uitkeringen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld?
Uitspraak
05/6590 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 oktober 2005, 04/2438 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Vijge, als bedrijfsjurist verbonden aan PKF Wallast, accountants, belastingadviseurs bedrijfsjuristen te Delft, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007. Voor appellante is verschenen mr. Vijge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt
beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij besluit van 8 december 2003 heeft het Uwv de door appellante voor het jaar 2004 als grote werkgever verschuldigde gedifferentieerde premie WAO vastgesteld op 8,84%, zijnde de maximumpremie voor grote werkgevers. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 6 april 2004 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met bepalingen betreffende de vergoeding van proceskosten en griffierecht het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 87a van de WAO, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Met betrekking tot de inhoud van het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht het gehele bedrag van de in 2002 uitbetaalde WAO-uitkering bij de berekening van de gedifferentieerde premie in aanmerking heeft genomen.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
De Raad overweegt het volgende.
Zoals blijkt uit het bestreden besluit, heeft het Uwv bij de vaststelling van de door appellante in het premiejaar 2004 verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO het totaalbedrag van de in het jaar 2002 krachtens deze wet aan een werknemer van appellante betaalde uitkeringen betrokken. In dit bedrag zijn nabetalingen begrepen betreffende de jaren 2000 en 2001.
De Raad stelt vast dat het Uwv door de premie voor 2004 op deze wijze vast te stellen in overeenstemming heeft gehandeld met artikel 78 van de WAO en artikel 4 van het ter uitvoering van artikel 78, zesde lid, van de WAO, totstandgekomen Besluit premiedifferentiatie WAO (hierna: Besluit), in welk artikel is bepaald op welke wijze de in artikel 78 van de WAO bedoelde opslag of korting wordt berekend.
De Raad leidt evenals de rechtbank uit de Nota van Toelichting op het Besluit af dat de regelgever in artikel 4, tweede lid, van het Besluit bewust de keuze heeft gemaakt om bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage de uitkeringslasten te bepalen op kasbasis. Daarbij is maatgevend het totaalbedrag van de ten laste komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die in het tweede jaar vóór het premiejaar zijn betaald aan werknemers die bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid in dienstbetrekking stonden tot de werkgever, ook indien deze betaling geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op voorgaande jaren.
De - ook in beroep geuite - grief van appellante dat het Uwv door de gedifferentieerde premie WAO vast te stellen op basis van de in 2002 betaalde WAO-uitkeringen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat het Uwv de mogelijkheid heeft het moment van betaling van WAO-uitkeringen te beïnvloeden, is naar het oordeel van de Raad door de rechtbank terecht verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat in de WAO en het Besluit het kasbasisstelsel en de gevolgen daarvan voor de vaststelling van de premie duidelijk zijn neergelegd, zodat met het besluit tot premievaststelling geen met het rechtszekerheidsbeginsel strijdige situatie in het leven wordt geroepen.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het in artikel 4 van het Besluit vervatte kasbasissysteem voor haar zeer onbillijk uitwerkt, temeer nu zij in 2004 voor het eerst als een grote werkgever is aangemerkt. Voor de door appellante in dit verband bepleite toetsing van het bestreden besluit aan artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is naar het oordeel van de Raad geen plaats, aangezien artikel 78 van de WAO bij het nemen van besluiten tot vaststelling van de gedifferentieerde premie WAO aan het Uwv geen ruimte biedt voor het verrichten van enige belangenafweging. De opvatting van appellante dat voor het nemen van de hier aan de orde zijnde gebonden besluiten het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb relevant is, vindt geen steun in de wet.
De Raad onderkent dat toepassing van het hiervoor genoemde kasbasissysteem in het geval van appellante als gevolg van de in 2002 gedane nabetalingen over 2000 en 2001, in combinatie met het feit dat appellante in 2004 voor het eerst als grote werkgever is aangemerkt, tot een zeer hoge premie over het jaar 2004 heeft geleid. Deze omstandigheid heeft de Raad echter niet tot het oordeel kunnen leiden dat het Besluit in een geval als het onderhavige geheel of gedeeltelijk geen toepassing mag vinden.
Gezien het voorgaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak
-voor zover aangevochten - dient te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) L.J.A. Damen.