Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0083

Datum uitspraak2007-03-07
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606114/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 juli 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting). Dit besluit is op 12 juli 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200606114/1. Datum uitspraak: 7 maart 2007. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging "Vereniging Milieu-Offensief", gevestigd te Wageningen, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Helden, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 4 juli 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting). Dit besluit is op 12 juli 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 10 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en verweerder, vertegenwoordigd door G.P.M. Boonekamp en F.H. Wijnen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Verweerder stelt dat de beroepsgronden inzake geluid niet-ontvankelijk zijn nu appellante geen belanghebbende is voor zover het de van de inrichting afkomstige geluidbelasting betreft. 2.1.1.    Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet - met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld - of een van de in het derde lid bedoelde wetten of wettelijke bepalingen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. 2.1.2.    Op grond van artikel 2, eerste lid, van de statuten van appellante heeft zij tot doel het verminderen van de negatieve invloeden van de huidige samenleving op het milieu en het welzijn in de breedste zin van het woord. Onder milieu is te verstaan zowel de menselijke als de niet-menselijke omgeving. Onder welzijn is te verstaan zowel het welzijn van menselijke en niet-menselijke wezens.    Vorenbedoelde doelstelling omschrijft voldoende welbepaald de algemene en collectieve belangen die door appellante in het bijzonder worden behartigd. Ook uit feitelijke werkzaamheden van appellante blijkt deze belangenbehartiging. Deze belangen worden voorts rechtstreeks door het bestreden besluit geraakt. Appellante moet daarom worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De aard van de aangevoerde gronden is in dit verband niet relevant. 2.2.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.    Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.    Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.3.    Appellante betoogt dat de in voorschrift 10.1.5 verleende ontheffing van het maximale geluidniveau onvoldoende is gemotiveerd. Zij voert hiertoe aan dat de noodzaak van de ontheffing niet is aangetoond. Appellante stelt voorts dat in de voorschriften 10.1.1 en 10.1.2 geen norm is gesteld voor de periode tussen 6.00 uur en 7.00 uur, zodat de ontheffing als bedoeld in voorschrift 10.1.5 niet van toepassing is op deze periode. 2.3.1.    Ingevolge voorschrift 10.1.5 is het in de vergunning gestelde met betrekking tot het maximale geluidniveau niet van toepassing op het laden of het lossen ten behoeve van de inrichting voor zover dit plaatsvindt tussen 7.00 uur en 19.00 uur. 2.3.2.    Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting gesteld dat het verlenen van een ontheffing voor het laden en lossen in de dagperiode in dit geval niet noodzakelijk is nu tijdens het uitvoeren van deze activiteit aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen. 2.4.    Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte de akoestische gevolgen van het leegzuigen van de mestkelder buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting. Appellante voert voorts aan dat verweerder in voorschrift 10.1.3 ten onrechte naar het Besluit mestbassins milieubeheer (hierna: het Besluit) heeft verwezen. 2.4.1.    Uit voorschrift 10.1.3 volgt dat de in voorschrift 10.1.1 gestelde geluidgrenswaarden niet van toepassing zijn op het leegzuigen van de mestkelders nu die activiteit onder de werkingssfeer van het Besluit valt. 2.4.2.    Verweerder heeft bij de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting de akoestische gevolgen van het leegzuigen van de mestkelder buiten beschouwing gelaten omdat hij er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit van uitging dat het Besluit van toepassing was op deze activiteit. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat deze activiteit niet onder de werkingssfeer van het Besluit valt. Hieruit volgt dat verweerder de geluidbelasting als gevolg van het leegzuigen van de mestkelder had moeten meenemen in de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting. Nu verweerder dit heeft miskend, heeft hij niet kunnen vaststellen of de gestelde geluidgrenswaarden kunnen worden nageleefd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten, en in strijd met artikel 3:46 van die wet niet deugdelijk gemotiveerd. 2.5.    Het beroep is gegrond. Nu het geluidaspect bepalend is voor de beantwoording van de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, dient het besluit in zijn geheel te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helden van 4 juli 2006, kenmerk No. 27-11; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helden tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Helden aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de gemeente Helden aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Van Leeuwen Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007. 373-492.