Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0111

Datum uitspraak2007-03-01
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700831/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

j onderscheiden besluiten van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goirle (hierna: het college) vergunning verleend voor het kappen van 22 loofbomen en 12 coniferen en het verplanten van drie zomereiken en een westerse plataan in de voormalige Fratertuin aan de Oude Kerkstraat te Goirle.


Uitspraak

200700831/3. Datum uitspraak: 1 maart 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State strekkende tot ambtshalve toepassing van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 30 januari 2007 op het verzoek van: [verzoekers] en anderen, allen wonend te [woonplaats], getroffen voorlopige voorziening, hangende het hoger beroep van: verzoekers tegen de uitspraak in zaak nos. 07/129, 149, 150, 151, 393, 394, 395, 396, 397 en 398 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 29 januari 2007 in het geding tussen: verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Goirle. 1. Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goirle (hierna: het college) vergunning verleend voor het kappen van 22 loofbomen en 12 coniferen en het verplanten van drie zomereiken en een westerse plataan in de voormalige Fratertuin aan de Oude Kerkstraat te Goirle. Bij besluit 9 januari 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, de daartegen door verzoekers gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, bepaald dat één van de te kappen coniferen alsnog zal worden verplant en voor het overige ongegrond. Bij uitspraak van 29 januari 2007, verzonden op 19 februari 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, voor zover thans van belang, het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij faxbericht van 29 januari 2007 hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 30 januari 2007 in zaak no. 200700831/2 heeft de Voorzitter de besluiten van 17 oktober 2006 bij wijze van voorlopige voorziening geschorst. De voorziening is getroffen zonder behandeling van het verzoek ter zitting. De Voorzitter heeft op 1 maart 2007 ambtshalve ter zitting onderzocht of de aldus getroffen voorlopige voorziening opgeheven of gewijzigd moet worden. Daar is het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, verschenen. De Voorzitter heeft vervolgens de voorlopige voorziening, getroffen bij uitspraak van de Voorzitter van 30 januari 2007 in zaak no. 200700831/2 opgeheven en het verzoek van 29 januari 2007 afgewezen. Daartoe is het volgende overwogen. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg dat besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden. Mede gelet op het van toepassing zijnde wettelijke kader en de daarin aan het college toegekende discretionaire ruimte is er geen aanleiding op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat zal blijken dat de vergunningen niet mochten verleend, als is gebeurd. Onder deze omstandigheden bestaat, gelet op de betrokken belangen, aanleiding de op 30 januari 2007 getroffen voorlopige voorziening op te heffen en het verzoek af te wijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. w.g. Loeb      w.g. Planken Voorzitter     ambtenaar van Staat 299.