Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0211

Datum uitspraak2007-01-15
Datum gepubliceerd2007-03-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 06/01267
Statusgepubliceerd


Indicatie

In casu sprake van onredelijke vertraging in de berechting. Na het sturen van het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie en het moment waarop de betrokkene bericht van het CJIB ontving ligt een periode van circa vijftien maanden. Vertraging is in dit geval niet te wijten aan de betrokkene, maar aan de betrokken instanties die zijn uitgegaan van onjuiste adressering van stukken. Daarbij komt nog de tijd die nog gemoeid zou zijn met de behandeling van de zaak door de kantonrechter na terugwijzing door het hof. Inleidende beschiking vernietigd.


Uitspraak

WAHV 06/01267 15 januari 2007 CJIB 59078181298 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2005 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, WAHV in verbinding met de artikelen 6:24, 6:7 en 6:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden. Het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, Awb brengt mee, dat eerst van bekendmaking van de beslissing op de voorgeschreven wijze sprake is, indien de mededeling naar het juiste adres -waarbij het door de betrokkene opgegeven adres leidend is- is verzonden. 3.2. Blijkens de gedingstukken is de bestreden beslissing op 26 oktober 2005 aan de betrokkene toegezonden naar het adres: [adres]. De beroepstermijn eindigde derhalve op 7 december 2005. Het beroepschrift is gedateerd 8 augustus 2006 en is ingekomen ter griffie van de rechtbank op 10 augustus 2006. Het beroepschrift is derhalve niet tijdig ingediend. 3.3. Het adres, dat de betrokkene in haar beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie gebruikt, is: [nieuw adres]. Nu de beslissing van de kantonrechter niet naar het door de betrokkene opgegeven adres is gezonden, is de termijn, als bedoeld in art. 6:8 Awb niet aangevangen en moet het beroepschrift van de betrokkene d.d. 8 augustus 2006 als tijdig ingediend worden beschouwd. 3.4. Uit de op de voet van artikel 15, tweede lid, WAHV aan de griffier van het hof toegezonden gedingstukken blijkt dat de betrokkene reeds in haar beroepschrift aan de officier van justitie d.d. 6 januari 2005 heeft aangegeven na 2 februari 2005 post te willen ontvangen op het adres: [nieuw adres]. De brieven van de officier van justitie betreffende de zekerheidstelling d.d. 1 april 2005 en 1 mei 2005 zijn verzonden aan het adres: [adres]. De brieven betreffende de zekerheidstelling zijn dus niet verzonden aan het juiste adres van de betrokkene. Daarom moet ervan worden uitgegaan, dat de betrokkene niet behoorlijk in de gelegenheid is gesteld zekerheid te stellen. Derhalve kan de bestreden beslissing niet in stand blijven. 3.5. Op grond van het voorgaande dient het hof in beginsel de zaak terug te wijzen naar de kantonrechter en dient de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam een nieuwe termijn te bepalen waarbinnen de betrokkene alsnog zekerheid als bedoeld in artikel 11 WAHV kan stellen. 3.6. In aanmerking genomen dat de betrokkene na het sturen van het beroepschrift van 24 februari 2005 tegen de beslissing van de officier van justitie niets meer heeft vernomen, totdat zij in mei 2006 bericht ontving van het CJIB, welke vertraging niet te verwijten is aan de betrokkene maar aan onjuiste adressering door de betrokken instanties, en gelet op de tijd die nog gemoeid zou zijn met de behandeling van de zaak na terugwijzing, is het hof van oordeel dat de berechting niet meer zal plaatsvinden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daarom zal het hof niet handelen zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven, doch de zaak thans afdoen als na te melden. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 15 februari 2005, alsmede de beschikking waarbij onder CJIBnummer 59078181298 de administratieve sanctie is opgelegd. Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.