Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0266

Datum uitspraak2007-03-09
Datum gepubliceerd2007-03-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/791 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om terug te komen van. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.


Uitspraak

05/791 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2004, 03/4678 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 maart 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nog een nader stuk ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma. II. OVERWEGINGEN Appellant is in 1990 uitgevallen voor zijn werkzaamheden in verband met klachten ten gevolge van long-TBC. Bij besluit van 8 maart 1991 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) omdat appellant minder dan 25% respectievelijk 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend. In de loop van 1991 is appellant naar Marokko geremigreerd. In mei 1991 heeft appellant zich ziek gemeld via de CNSS wegens dezelfde klachten. Deze ziekmelding is door het Uwv niet geaccepteerd. In 1997 is namens appellant verzocht om terug te komen van het besluit van 8 maart 1991. Het Uwv heeft dit verzoek bij besluit van 4 december 1998 afgewezen op de grond dat het deels om dezelfde klachten gaat als in 1991 en het niet aannemelijk is dat de genoemde depressieve klachten reeds dateren uit de WAO-verzekerde periode. De door appellant verstrekte medische rapporten voegen derhalve geen nieuwe aspecten toe aan hetgeen reeds in 1991 bekend was. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 20 september 1999 ongegrond verklaard. Bij besluiten van 17 april 2003 heeft het Uwv de nieuwe verzoeken om herziening van de besluiten van 8 maart 1991 en 4 december 1998 afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 3 september 2003 heeft het Uwv het bezwaar tegen de besluiten van 17 april 2003 ongegrond verklaard onder de overweging dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Allereerst stelt de Raad vast dat de besluiten van 8 maart 1991 en 4 december 1998 rechtens onaantastbaar zijn geworden. De thans aan de orde zijnde verzoeken van appellant strekken ertoe dat het Uwv van die eerdere besluiten terugkomt. Ten aanzien van de afwijzing van dergelijke verzoeken hanteert de Raad de navolgende toetsingsnorm. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder ader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ter onderbouwing van zijn verzoeken heeft appellant medische stukken overgelegd die alle dateren van ruim na de datum in geding, 10 april 1991, en die vooral betrekking hebben op de actuele gezondheidstoestand van appellant. Dit betekent dat weliswaar nieuwe medische verklaringen door appellant zijn overgelegd doch dat deze geen nieuwe feiten of omstandigheden vermelden in de zin van artikel 4:6, tweede lid van de Awb. Gedaagde was dan ook bevoegd om met toepassing van dit artikellid het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar het gestelde in de besluiten van 4 maart 1991 en 4 december 1998. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007. (get.) M.M. van der Kade. (get.) M.F. van Moorst. JL