Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0332

Datum uitspraak2007-02-19
Datum gepubliceerd2007-03-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/5837 GEMWT
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres heeft in 2003 een loods geplaatst zonder in het bezit te zijn van de daarvoor vereiste bouwvergunning. Niet in geding is dat eiseres het verbod om zonder bouwvergunning een bouwwerk te plaatsen heeft overtreden. Evenmin in geding is dat dit welbewust is gebeurd. In tegenstelling tot hetgeen eiseres heeft gesteld, stelt de rechtbank vast dat verweerder reeds bij brief van 4 november 2003 eiseres heeft aangezegd de bouw van de loods te staken, maar dat de loods desondanks in strijd hiermee is afgebouwd. Herhaaldelijk is door eiseres het gebruik van de loods aan de orde gesteld, maar de rechtbank stelt vast dat niet het gebruik van de loods, maar het gegeven dat deze zonder de vereiste bouwvergunning is gebouwd ten grondslag ligt aan het besluit tot handhaving. Het gebruik speelt derhalve in dit verband geen rol. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht eerste afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 06/5837 GEMWT UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [A] Beheer BV, gevestigd te [gemeente A], eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 14 november 2005 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd in verband met de illegale bouw van een bedrijfsgebouw op het perceel, kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie [...], nummer [...], plaatselijk bekend achter [adres] te [gemeente A]. Hiertegen heeft eiseres bij brief van 16 december 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 juli 2006, van gronden voorzien bij brief van 7 september 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 15 februari 2007 ter zitting behandeld. Daarbij waren namens eiseres aanwezig [...] en [...], bijgestaan door mr. E.D. Drok, advocaat te Den Haag, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door [...]. Motivering Ingevolge artikel 40, eerste lid van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Het tweede lid bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Volgens het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding ongedaan te maken dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen. Verweerder heeft de opgelegde last onder dwangsom, inhoudende het ongedaan maken hetgeen in strijd met het bouwverbod is gebouwd (de loods) gehandhaafd, omdat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Eiseres heeft - samengevat en voor zover van belang - het volgende aangevoerd. Zij heeft bestreden dat er voor verweerder een noodzaak bestond om tot handhaving over te gaan. Eiseres heeft reeds op 16 april 2004 aangegeven dat zij haar loods ontruimd had. Er was derhalve vanaf dat moment geen gebruik meer in strijd met het bestemmingsplan. Ten tijde van het bestreden besluit was die situatie ongewijzigd. Daarnaast is eiseres van mening dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de handhavingsprocedure voort te zetten. Ten tijde van belang bestonden er wat betreft de legalisering nog steeds onduidelijkheden. In strijd met het advies van de Commissie behandeling bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft er geen overleg met eiseres plaatsgevonden om duidelijkheid in de mogelijkheden tot legalisatie te verkrijgen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van eiseres niet en overweegt daartoe het volgende. Vastgesteld wordt dat eiseres in 2003 een loods heeft geplaatst op het perceel plaatselijk bekend achter [adres] te [gemeente A], zonder in het bezit te zijn van de daarvoor vereiste bouwvergunning. Niet in geding is dat eiseres het verbod om zonder bouwvergunning een bouwwerk te plaatsen heeft overtreden. Evenmin in geding is dat dit welbewust is gebeurd. In tegenstelling tot hetgeen eiseres heeft gesteld, stelt de rechtbank vast dat verweerder reeds bij brief van 4 november 2003 eiseres heeft aangezegd de bouw van de loods te staken, maar dat de loods desondanks in strijd hiermee is afgebouwd. Herhaaldelijk is door eiseres het gebruik van de loods aan de orde gesteld, maar de rechtbank stelt vast dat niet het gebruik van de loods, maar het gegeven dat deze zonder de vereiste bouwvergunning is gebouwd ten grondslag ligt aan het besluit tot handhaving. Het gebruik speelt derhalve in dit verband geen rol. Bij overtreding van een wettelijk voorschrift zoals in het onderhavige geval zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Vastgesteld wordt dat eiseres op 6 januari 2004 alsnog een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van bedoeld bedrijfsgebouw heeft ingediend, welke bij besluit van 20 april 2004 is afgewezen. Dit besluit is na heroverweging in bezwaar gehandhaafd. Het beroep waartoe dit heeft geleid is bij uitspraak van deze rechtbank van 4 oktober 2006 (AWB 05/9098 WOW44) ongegrond verklaard. Daartegen heeft eiseres weliswaar hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank ziet geen grond om in afwachting van een uitspraak daarop niet in het onderhavige beroep van belang te achten dat in de hiervoor genoemde uitspraak reeds is uitgemaakt dat er ten tijde daar van belang voor de illegaal gebouwde loods geen concreet uitzicht op legalisatie bestond. Voor een onderbouwing daarvan wordt verwezen naar de overwegingen in genoemde uitspraak. Gesteld noch gebleken is dat in de (relatief korte) tijd tussen het besluit van 7 november 2005 en het thans bestreden besluit zich een wijziging van de situatie heeft voorgedaan die in dit beroep tot een ander oordeel zou moeten leiden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank ook in dit beroep vast dat ten tijde hier van belang evenmin concreet uitzicht op legalisatie bestond. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van bijzondere redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van optreden in de onderhavige situatie. In de stelling van eiseres dat er geen sprake was van gebruik in strijd met het bestemmingsplan en dat derhalve voor het besluit tot handhaving geen noodzaak bestond, ziet de rechtbank in ieder geval daarvoor geen grond. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft niet het gebruik van de loods, maar het gegeven dat deze was gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning geleid tot de in geding zijnde handhaving. Het gebruik speelde in dit verband geen rol. De rechtbank is evenmin gebleken dat het bestreden besluit in de gegeven situatie onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Tenslotte is de rechtbank van strijd met het advies van de commissie, zoals eiseres heeft betoogd, niet gebleken. Uit de stukken komt genoegzaam naar voren dat eiseres naar aanleiding van voornoemd advies in de gelegenheid is gesteld om met voorstellen te komen op basis waarvan tot een constructief overleg kon worden gekomen. Eiseres wist dat legalisatie niet moest worden gezocht in de wijziging van het bestemmingsplan of het verlenen van een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO. Verweerder is jegens eiseres blijven aangeven dat het bouwplan binnen de in het bestemmingsplan gegeven voorschriften moest blijven. Gewezen wordt op verweerders brief van 3 april 2006, de e-mail van 8 mei 2006 waarin is aangegeven dat afwijken van het bestemmingsplan alleen en al om tot een compromis te bereiken niet mogelijk was. Niet gebleken is dat eiseres op verweerders uitnodiging is ingegaan. In plaats daarvan heeft de gemachtigde van eiseres verweerder middels e-mail van 8 juni 2006 het volgende voorstel gedaan: 'U en ik wachten het advies van de commissie bezwaarschriften af en hebben daarna contact met elkaar over de vraag of het advies van de commissie mogelijkheden biedt voor (gedeeltelijke) legalisering van de loods. Als dat het geval is, praten wij openlijk met elkaar over hoe die (gedeeltelijke) legalisering eruit zal kunnen zien. Indien het advies geen enkel perspectief biedt (voor enige legalisering), zal ik met cliƫnte overleggen of de procedure moet worden doorgezet. Een en ander is afhankelijk van de motivering van het advies van de commissie. Al met al behoeft het niet lang te duren en ligt het tijdschema in handen van uw gemeente, althans uw commissie. Met bovenstaande wordt de gemeente geen bijzondere gunst gevraagd, maar is er sprake van een praktische aanpak. Hieruit heeft verweerder mogen concluderen dat eiseres, hoewel dat gezien haar belang daarbij wel op haar weg had gelegen, geen constructieve bijdrage heeft geleverd aan het tot stand komen van het overleg. Het advies van de commissie was ten tijde van de hiervoor aangehaalde e-mail al bijna twee maanden oud (18 april 2006). Verweerder heeft hieruit op goede gronden opgemaakt dat eiseres kennelijk niet van plan was in overleg met verweerder te treden. Gezien het voorgaande heeft verweerder het besluit van 14 november 2005 terecht gehandhaafd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. D.R. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.