Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0382

Datum uitspraak2007-03-06
Datum gepubliceerd2007-03-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830288-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte opzettelijk met een door hem bestuurd motorvoertuig de politieagent van het leven wilde beroven dan wel hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen door met hoge snelheid met dat voertuig op die agent in- of af te rijden. De agent heeft in zijn aangifte verklaard dat hij opzij moest springen om de auto, die volgens hem met hoge snelheid op hem af kwam rijden, te ontwijken. Een collega-politieagent heeft in dat verband echter tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij zijn collega een stap naar links zag maken. Kennelijk hoefde de agent niet ver opzij te gaan en had hij bovendien voldoende tijd om de voorruit van de auto met zijn zaklamp kapot te slaan. Naar het oordeel van de rechtbank valt hieruit veeleer af te leiden dat verdachte langs de agent heen stuurde.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [eboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1970, wonende [adres verdachte], verblijvende in [plaats van detentie verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 27 februari 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: - een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; - een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 16 november 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet terwijl die [naam slachtoffer] zich op de rijbaan van de Hondsrugweg bevond, met een door hem, verdachte, bestuurd motorvoertuig, met een hoge snelheid op die [naam slachtoffer] is af-/ingereden, althans in zijn richting heeft gestuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 16 november 2006 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet terwijl die [naam slachtoffer] zich op de rijbaan van de Hondsrugweg bevond, met een door hem, verdachte, bestuurd motorvoertuig, met een hoge snelheid op die [naam slachtoffer] is af-/ingereden, althans in zijn richting heeft gestuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 16 november 2006 in de gemeente Emmen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, Hondsrugweg, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd; VRIJSPRAAK De verdachte dient van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte opzettelijk met een door hem bestuurd motorvoertuig de politieagent [naam politieagent] van het leven wilde beroven dan wel hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen door met hoge snelheid met dat voertuig op die [naam politieagent] in- of af te rijden. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Vaststaat dat de verweten gedraging plaatsvond tijdens een verkeerscontrole op 16 november 2006 rond 19.35 uur. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de betreffende politieagent plotseling voor zich zag opdoemen op de rechterrijstrook. Verdachte zegt vervolgens naar links te zijn uitgeweken om de agent te ontwijken. Gelet op de omstandigheden zoals die uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren zijn gekomen, was er sprake van een situatie die als (tamelijk) onoverzichtelijk kan worden aangemerkt. De duisternis was reeds ingevallen. Er was veel verkeer op de weg (koopavond). Zowel op de linker- als op de rechterrijstrook bevonden zich auto's, waardoor er geen vrij zicht was. Verdachte reed met een snelheid van 50 tot 55 km/u achter een andere auto, die - in het kader van de verkeerscontrole - naar het rechts naastliggende busstation werd geleid. De agent stond op de as tussen beide rijstroken en zwaaide met een zaklamp (maglight) met een felverlichte rode kegel(totale lengte 50-60 cm). De rechtbank acht het onder genoemde omstandigheden, met name door de zwaaibewegingen met die lamp, voorstelbaar dat verdachte de indruk had dat de agent zich voor hem op zijn rijstrook bevond en dat hij derhalve naar links is uitgeweken. Agent [naam agent] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij opzij moest springen om de auto, die volgens hem met hoge snelheid op hem af kwam rijden, te ontwijken. Een collega-politieagent heeft in dat verband echter tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij collega [naam collega] een stap naar links zag maken. Kennelijk hoefde de agent niet ver opzij te gaan en had hij bovendien voldoende tijd om de voorruit van de auto met zijn zaklamp kapot te slaan. Naar het oordeel van de rechtbank valt hieruit veeleer af te leiden dat verdachte langs de agent heen stuurde. De rechtbank acht niet onwaarschijnlijk dat verdachte zich aan de verkeerscontrole heeft willen onttrekken en daarom naar links is uitgeweken. Beide mede-inzittenden hebben immers elk tegenover de politie verklaard dat verdachte na het incident tegen hen had gezegd dat hij niet mocht rijden vanwege een rijontzegging. Mogelijk speelde daarbij ook het cocaïnegebruik door verdachte een rol, waarover beide mede-inzittenden hebben verklaard, maar voor de politie kennelijk geen aanleiding tot nader onderzoek is geweest. De rechtbank zal het door de raadsvrouwe gestelde omtrent het al dan niet functioneren van de reminrichting buiten beschouwing laten, omdat zulks niet bijdraagt aan vorenstaande oordeelsvorming. Wel wil de rechtbank in dat verband nog opmerken dat naar haar oordeel het technisch onderzoek naar de reminrichting van de auto niet volledig is geweest en dat het de rechtbank bevreemdt dat de onderhavige auto reeds op 27 november 2006 is teruggegeven aan de eigenaar en mede-inzittende van de auto. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 16 november 2006 in de gemeente Emmen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, Hondsrugweg, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het onder 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het onder 2 bewezen verklaarde levert op: Overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 176 van het Wetboek van Strafrecht; STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 17 november 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld en ook nog zeer recent door de kantonrechter tot onder meer ontzegging van de rijbevoegdheid. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 91 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikelen 1, 2, 9 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 1 subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden waarvan een gedeelte groot één maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van negen maanden. De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, 6 maart 2007. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. N.R. Boonstra en mr. H.K. Elzinga, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 6 maart 2007, zijnde mr. Elzinga buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.