
Jurisprudentie
BA0399
Datum uitspraak2007-02-19
Datum gepubliceerd2007-03-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/8927 WRO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/8927 WRO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder aanvrager vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend van de voorschriften van de bestemmingsplannen "Vrijenban"en "Delftkwartier" voor het gebruik, de geplande bouwwerken en werken in het gehele plangebied ten behoeve van de aanleg van tramlijn 19.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Onjuiste toepassing van (Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en) de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, bestreden besluit is in strijd met de wettelijke procedurevoorschriften tot stand gekomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met afdeling 3.4 van de Awb te worden vernietigd. De rechtbank concludeert dat in dit geval geen ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb, waartegen zienswijzen konden worden ingediend, ter inzage is gelegd. Eiseres kan derhalve niet worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend, aangezien verweerder haar daartoe geen gelegenheid heeft geboden.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/8927 WRO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[X.] B.V., gevestigd te [Y.], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder.
Derde partij: het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden, aanvrager.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 oktober 2006, verzonden 10 oktober 2006, heeft verweerder aanvrager vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend van de voorschriften van de bestemmingsplannen "Vrijenban"en "Delftkwartier" voor het gebruik, de geplande bouwwerken en werken in het gehele plangebied ten behoeve van de aanleg van tramlijn 19.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 november 2006, ingekomen per faxbericht bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De derde partij heeft bij brief van 7 december 2006 zijn zienswijze op het beroep gegeven.
Het beroep is op 8 februari 2007 ter zitting behandeld.
Namens eiseres is verschenen [...], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...], bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam.
Namens vergunninghouder is verschenen mr. R.J.G. Bäcker.
Motivering
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Aangezien de aanvraag om vrijstelling dateert van 17 januari 2006 zijn deze wetten in dit geval van toepassing.
Ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is afdeling 3.4 (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuurs-orgaan is bepaald.
Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb luidt:
Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
In artikel 3:15, eerste lid, van de Awb is bepaald dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen.
Ingevolge artikel 19a, vierde lid, van de WRO is op de voorbereiding van het besluit omtrent vrijstelling afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
In artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar dient te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.
Artikel 6:13 van de Awb luidt als volgt:
Geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat het vrijstellingsverzoek d.d. 17 januari 2006 van 3 februari 2006 tot en met 16 maart 2006 ter inzage heeft gelegen. Er zijn gedurende deze termijn geen zienswijzen ingediend.
Door middel van publicatie in het weekblad "Groot Rijswijk" van 21 september 2006 heeft verweerder bekend gemaakt dat het vrijstellingsbesluit vanaf 29 september 2006 gedurende zes weken ter inzage ligt en dat gedurende de termijn van ter inzage legging door belanghebbenden beroep kan worden ingesteld.
Het vrijstellingsbesluit is blijkens de publicatie in "Groot Rijswijk" van 9 november 2006 opnieuw ter inzage gelegd vanaf 10 november 2006 voor een periode van zes weken.
Eiseres heeft naar aanleiding van de eerste publicatie van de verlening van de vrijstelling bij brief van 7 november 2006 beroep ingesteld.
Eiseres heeft gesteld dat haar niet kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, omdat de vanaf 3 februari 2006 ter inzage gelegde stukken uitsluitend betrekking hadden op de aanvraag om vrijstelling. Het door de wettelijk regeling vereiste ontwerpbesluit is niet ter inzage gelegd. Deze gang van zaken dient er naar de mening van eiseres toe te leiden dat haar beroep ontvankelijk is en dat verweerder de vrijstellingsprocedure opnieuw behoort te beginnen door alsnog een ontwerpbesluit ter inzage te leggen.
Verweerder heeft gesteld dat hij op 24 januari 2006 op de voet van artikel 19a, tweede lid, van de WRO heeft besloten artikel 19-procedure te volgen. In dit besluit -een ambtelijk voorstel dat blijkens de parafen door verweerder is geaccordeerd - is onder meer vermeld: "Afhankelijk van het feit of zienswijzen worden ontvangen, deze behandeld moeten worden en al dan niet leiden tot planaanpassing kan uw college daarna de vrijstelling verlenen op basis van een nog door gedeputeerde staten te verlenen specifieke verklaring van geen bezwaar artikel 19, lid 2 WRO." Dit besluit zou bij het vrijstellingsverzoek ter inzage hebben gelegen en verweerder heeft ter zitting betoogd dat het in verband met bovenstaande passage als het ontwerp van het besluit op het verzoek kan worden beschouwd.
Aangezien eiseres gedurende de termijn van ter visie legging van het vrijstellingsverzoek (inclusief dit collegebesluit) geen zienswijze heeft ingediend, moet het beroep naar de mening van verweerder op grond van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat artikel 3:11, eerste lid, van de Awb voorschrijft dat een ontwerp van het te nemen besluit ter inzage moet worden gelegd. Indien het, zoals in dit geval, een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb, betreft dient het ontwerp in elk geval de strekking van de voorgenomen beslissing te bevatten. Het door verweerder genoemde besluit van 24 januari 2006 is slechts een reeds genomen procedurebeslissing en geen voorgenomen beslissing op de aanvraag. De rechtbank concludeert dat in dit geval geen ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb, waartegen zienswijzen konden worden ingediend, ter inzage is gelegd. Eiseres kan derhalve niet worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend, aangezien verweerder haar daartoe geen gelegenheid heeft geboden. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Dit betekent dat verweerder de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Awb) niet, althans onjuist heeft toegepast. Dientengevolge is het bestreden besluit in strijd met de wettelijke procedurevoorschriften tot stand gekomen.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met afdeling 3.4 van de Awb te worden vernietigd.
Verweerder dient alsnog toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb door een ontwerpbesluit op het vrijstellingsverzoek als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb ter inzage te leggen.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de gemeente Rijswijk aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 281,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag de gemeente Rijswijk aan eiseres moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.