Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0407

Datum uitspraak2007-02-19
Datum gepubliceerd2007-03-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 06/1549
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Concurrentiebeding. Mededingingsrecht. Vaste prijsbinding. Art. 81 EG-verdrag. EG-verordening 2790/1999 verticale overeenkomsten. Richtsnoeren verticalen (2000). Nietigheid van de prijsafspraken. De nietigheid van de bepalingen omtrent prijsbinding heeft tevens nietigheid van de overeenkomsten als geheel ten gevolg, ook ten aanzien van de daarin opgenomen non-concurrentiebedingen.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 19 februari 2007, gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/1549 van: 1. [eiser 1], wonende te [plaats], gemeente [A], 2. de vennootschap onder firma Make It Easy Gelderland V.O.F., gevestigd te Malden, gemeente Heumen, 3. [eiseres 3], wonende te [plaats], gemeente [A], eisers, procureur mr. W. Heemskerk, advocaat mr. J. Sterk te Rotterdam, tegen: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Make It Easy B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Monster, gemeente Westland, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Make It Easy Reality B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Monster, gemeente Westland, gedaagden, in persoon verschenen en bijgestaan door hun gemachtigde [X] te Gorinchem. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 31 januari 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 1.1. Eiser 1 en eiseres 3 zijn vennoten van eiseres 2. 1.2. Gedaagden zijn franchisegevers; hun (middellijk) bestuurder en aandeelhouder is [aandeelhouder]. 1.3. Gedaagde 1 hanteert sinds een aantal jaren de zogenoemde auriculo-therapie op het gebied van stoppen met roken, dit in combinatie met een daarbij behorende psychologische begeleiding en met ondersteuning van een boekje met als titel "Zonde(r) Roken". Deze behandeling beoogt -kort gezegd- door middel van oor-acupunctuur ontwenningsverschijnselen te bestrijden. Gedaagde 2 hanteert de auriculo-therapie met het oog op eetcorrectie en stoppen met roken, eveneens met een daarbij behorende psychologische begeleiding en met ondersteuning van de boekjes "Zonde(r) Roken" en "Zonde(r) Lijnen". 1.4. Sinds het jaar 2002 werkt gedaagde 1 samen met regionale franchisenemers, die een specifieke regio bewerken. 1.5. Bij franchiseovereenkomst van 10 oktober 2003 is gedaagde 1 als franchisegever met eiser 1 als franchisenemer overeengekomen dat laatstgenoemde met ingang van 10 oktober 2003 in de Provincie Gelderland het recht heeft om onder de naam 'Make It Easy' auriculo-behandelingen te geven. Het betreft behandelingen gericht op het stoppen met roken. 1.6. Artikel 5 lid 2 van de overeenkomst luidt als volgt: "Voor de prijzen, waartegen de franchisegever zijn diensten en produkten zal verkopen, leveren en verhuren worden door franchisegever vaste bedragen vastgesteld, zodanig dat de franchisenemer een vaste bruto winstmarge is gegarandeerd. Franchisegever heeft het recht deze bedragen jaarlijks te herzien aan de hand van de door het CBS vastgestelde prijsindexering in het voorgaande jaar. Voor het totaal van de onder het vorig lid bedoelde artikelen zal franchisegever aan franchisenemer een bedrag in rekening brengen van € 15,- exclusief BTW per behandeling (bestaand uit twee consulten)." 1.7. Ingevolge de overeenkomst dient de franchisenemer producten die bij de behandelingen worden gebruikt, af te nemen van gedaagde 1 en haar een bedrag gelijk aan 40 % van de bruto omzet exclusief btw te betalen. De door franchisegever vastgestelde prijzen worden ook op haar website gepubliceerd. Zo staat daar onder meer vermeld dat de kosten van een stoppen met roken behandeling € 150,-- bedragen. 1.8. Artikel 6 ziet op reclame- en verkoopondersteuning. Ingevolge dit artikel worden advertenties in overleg met franchisenemer centraal door franchisegever geregeld en heeft franchisenemer de schriftelijke toestemming van franchisegever nodig voor elke promotie activiteit op regionaal niveau en voor publicaties in de pers en/of contacten met de pers. Ook kunnen boekingen slechts via een door franchisegever ter beschikking gesteld centraal telefoonnummer geschieden en is franchisenemer verplicht alle boekingen die op andere wijze bij hem komen, terstond aan te melden bij franchisegever, die vervolgens alle boekingen selecteert op regio en afspraken maakt met de cliënten op de dagen die door de franchisenemer zijn aangegeven. 1.9. In artikel 8 van de overeenkomst is bepaald dat de franchisenemer voor de goodwill € 100.000,-- verschuldigd is aan de franchisegever. In een overeenkomst van geldlening, eveneens van 10 oktober 2003, is bepaald dat eiser 1 een door gedaagde 1 aan hem te verstrekken lening ten bedrage van € 100.000,-- in maandelijkse termijnen van € 833,33 zal aflossen alsmede dat eiser 1 gedurende de looptijd van de lening een rentevergoeding van 8 % dient te betalen. 1.10. Artikel 8 lid 4 luidt als volgt: 'Indien en voor zover franchisegever er in enig boekjaar niet in slaagt voldoende cliënten te genereren om franchisenemer een minimaal aantal van 2.350 consults, de vervolgbehandelingen daarbij inbegrepen, te doen uitvoeren, heeft franchisenemer het recht éénzijdig deze overeenkomst te ontbinden. Alsdan zal de restsom van de onder artikel 8 lid 3 van deze overeenkomst bedoelde lening door franchisegever aan franchisenemer volledig worden gekweten.' 1.11. Artikel 14 van de overeenkomst bevat een beding van non-concurrentie en geheimhouding. Hierin is onder meer bepaald dat het franchisenemer verboden is gedurende een periode van twee jaar na beëindiging van de overeenkomst, direct of indirect betrokken te zijn bij of belang te hebben in de ontwikkeling, advisering, verkoop en/of implementatie van behandelingen van -kort gezegd- de auriculo-therapie. 1.12. Bij franchiseovereenkomst van 12 januari 2006 is gedaagde 2 als franchisegever met eisers als franchisenemer overeengekomen dat eisers met ingang van 12 januari 2006 het recht hebben om onder de naam 'Make It Easy Reality' auriculo-behandelingen te geven. Het betreft hier behandelingen gericht op afvallen van lichaamsgewicht. In deze overeenkomst zijn eveneens bepalingen opgenomen ten aanzien van door franchisegever vastgestelde bedragen alsmede een concurrentiebeding. Zo is in artikel 5 lid 2 het volgende bepaald: "Voor de prijzen, waartegen de franchisegever zijn diensten en produkten zal verkopen, leveren en verhuren worden door franchisegever vaste bedragen vastgesteld, zodanig dat de franchisenemer een vaste bruto winstmarge is gegarandeerd. Franchisegever heeft het recht deze bedragen jaarlijks te herzien aan de hand van de door het CBS vastgestelde prijsindexering in het voorgaande jaar. Voor het totaal van de onder het vorig lid bedoelde artikelen zal franchisegever aan franchisenemer een bedrag in rekening brengen van € 20,- exclusief BTW per cliënt." 1.13. Tot deze overeenkomst behoort een zogenoemde sideletter waarin een proefperiode is bepaald van 12 maanden. In artikel 3 van de sideletter is bepaald dat partijen vrij zijn de overeenkomst vóór of op 31 december 2006 éénzijdig te ontbinden, zonder dat daaraan voorwaarden zijn verbonden dan wel vereisten en zonder dat partijen alsdan over en weer enige aanspraak kunnen doen gelden op boeten, schadeloosstellingen of anderszins vergoedingen. 1.14. Eisers hebben te maken gekregen met een teruglopende bezetting en sterk teruglopende rendementen. 1.15. Als antwoord op een brief van [X], adviseur van gedaagden, van 2 oktober 2006 heeft mr. J. Sterk namens eisers en andere franchisenemers bij brief van 19 oktober 2006 onder meer meegedeeld dat de franchise-overeenkomsten alle nietig zijn vanwege de eenzijdig door de franchisegever gedicteerde door te berekenen vaste prijzen, zowel voor de behandelingen als de af te nemen naaldjes en boekjes. Daarnaast is in de brief aangegeven dat eiser 1 niet gebonden is aan enig concurrentiebeding en wordt [X] gevraagd om constructief medewerking te verlenen aan door eiser 1 uit te oefenen nevenactiviteiten terzake van gedragstherapie en coaching. 1.16. Bij brief van 24 november 2006 heeft [X] mr. Sterk geantwoord dat hij zijn voorstellen betreffende een minnelijke regeling uitvoerig met cliënte {bedoeld zal zijn: [aandeelhouder] (toevoeging voorzieningenrechter)} heeft besproken en dat zij daar niet mee akkoord gaat. In de brief wordt voorgesteld het concurrentiebeding van eiser 1 te matigen tot 9 maanden mits eiser 1 een schadevergoeding voor derving van toekomstige goodwill-opbrengst voldoet. 1.17. Bij brief van 15 december 2006 heeft mr. J. Sterk namens eisers aan [X] onder meer bericht dat eisers onder de minimumgarantie voor 2006 zullen blijven en dat zij op grond van artikel 8 lid 4 van de franchiseovereenkomst van 10 oktober 2003 alsmede op grond van artikel 3 van de sideletter de betreffende overeenkomsten per 1 januari 2007 ontbinden. Daarbij is aangegeven dat eisers zich niet gehouden achten aan enige beperking van postcontractuele concurrentie. 2. Regelgeving 2.1. Titel VI van het EG-Verdrag bevat mededingingsregels voor ondernemingen. Artikel 81 ziet op een kartelverbod en uitzonderingen daarop en luidt als volgt: 1. Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemingsverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in: a) het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden, b) het beperken of controleren van de produktie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen, c) het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen, d) het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging, e) het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten. 2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig. 3. De bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen echter buiten toepassing worden verklaard - voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen, - voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemingsverenigingen en - voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen die bijdragen tot verbetering van de produktie of van de verdeling der produkten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken produkten de mededinging uit te schakelen. 2.2. De EG-Verordening van 22 december 1999, Nr. 2790/1999 verticale overeenkomsten betreft de toepassing van artikel 81 lid 3 van het Verdrag op bepaalde groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die onder artikel 81 lid 1 van het Verdrag vallen. 2.3. In artikel 2 van deze Verordening wordt artikel 81 lid 1 van het Verdrag buiten toepassing verklaard (de zogenaamde vrijstelling) voor overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarbij twee of meer, met het oog op de toepassing van de overeenkomst elk in een verschillend stadium van de productie- of distributieketen werkzame ondernemingen partij zijn en die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen of diensten kunnen kopen, verkopen of doorverkopen. Dit worden verticale overeenkomsten genoemd. 2.4. In artikel 4 van de Verordening in de aanhef en onder sub a is het volgende bepaald: 'De in artikel 2 voorziene vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben: a) de beperking van de mogelijkheden van de afnemer tot het vaststellen van zijn verkoopprijs, onverlet de mogelijkheid voor de leverancier om een maximumprijs op te leggen of een verkoopprijs aan te raden mits deze prijzen niet ten gevolge van door een van de partijen uitgeoefende druk of gegeven prikkels hetzelfde effect hebben als een vaste prijs of minimumprijs;' 2.5. In de Bekendmaking van de Commissie (de zogenoemde Richtsnoeren verticalen (2000)), worden de beginselen voor de toetsing aan artikel 81 van het EG-Verdrag uiteengezet. 2.6. In overweging 9 van de Richtsnoer verticalen wordt -voor zover hier relevant- onder meer het volgende bepaald: 'Op het gebied van verticale overeenkomsten wordt er, onder voorbehoud van de in de punten 11, 18 en 20 van de de minimis-bekendmaking vastgestelde voorwaarden met betrekking tot 'hard-core'-restricties en cumulatieve effecten, in het algemeen van uitgegaan dat overeenkomsten die worden aangegaan door ondernemingen waarvan het marktaandeel op de relevante markt niet meer dan 10% bedraagt, buiten het toepassingsgebied van artikel 81 lid 1, vallen.' 2.7. De bekendmaking van de Commissie van 22 december 2001 (de minimis) betreft overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81 lid van het Verdrag. In punt 11 van deze regeling wordt onder meer overwogen dat -kort gezegd- de de minimis regeling niet van toepassing is op overeenkomsten die hardcore-restricties bevatten die onder meer het volgende tot doel hebben: 'a) de beperking van de mogelijkheden van de afnemer tot het vaststellen van zijn verkoopprijs, onverlet de mogelijkheid voor de leverancier om een maximumprijs op te leggen of een verkoopprijs aan te raden mits deze prijzen niet ten gevolge van door een van de partijen uitgeoefende druk of gegeven prikkels hetzelfde effect hebben als een vaste prijs of minimumprijs;' 2.8. Overweging 47 van de Richtsnoeren verticalen luidt ten aanzien van voormeld artikel 4 onder a) als volgt: 'De 'hard-core'-restrictie in artikel 4, onder a), van de Groepsvrijstellingsverordening betreft verticale prijsbinding, d.w.z. overeenkomsten of onderling afgestemde gedragingen die direct of indirect tot doel hebben een vaste of minimumwederverkoopprijs of een vast of minimumprijsniveau aan de afnemer op te leggen. In het geval van contractuele bepalingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarbij de wederverkoopprijs direct wordt vastgesteld, is de restrictie klaar en duidelijk.' 2.9. Artikel 6 lid 1 van de Mededingingswet luidt als volgt: 'Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.' Lid 2 luidt: 'De krachtens het eerste lid verboden overeenkomsten en besluiten zijn van rechtswege nietig.' 2.10. Artikel 7 van de Mededingingswet ziet op bagatelgevallen. 2.11. In het Besluit vrijstelling samenwerkingsovereenkomsten detailhandel, Stb 1997, nr. 704, is een vrijstelling opgenomen voor afspraken in het kader van gemeenschappelijke reclameacties. 3. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer Eisers vorderen na wijziging van eis -zakelijk weergegeven- schorsing van artikel 14 van de overeenkomsten, althans schorsing van de non-concurrentiebedingen zoals de voorzieningenrechter in goede justitie zal oordelen en/of te bepalen dat franchisegevers gehouden zijn voor de duur van het non-concurrentiebeding aan franchisenemers een billijke vergoeding te voldoen, alsmede (voorwaardelijk) een voorschot op schadevergoeding van € 714,-- per maand, althans van € 1.714,-- per maand. Daartoe voeren eisers onder meer het volgende aan. De franchiseovereenkomst van 10 oktober 2003 is nietig omdat deze in strijd is met het mededingingsrecht. Er is sprake van prijsbinding. Noch contractueel noch feitelijk zijn eisers in staat de vastgestelde prijs van de therapeutische behandeling à € 150,-- per behandeling te beïnvloeden. Dit geldt eveneens voor de door gedaagden vastgestelde prijzen voor in te kopen materialen van € 15,-- per behandeling. Prijsbinding, horizontaal dan wel verticaal, evenals het in artikel 6 van de franchiseovereenkomsten bepaalde verbod op actieve verkoop binnen het rayon, zijn zogenoemde hardcore restricties. Deze zijn wettelijk absoluut verboden en maken de overeenkomsten nietig. Daarnaast behelst de franchiseovereenkomst (van 10 oktober 2003) een verbod op actieve verkoop in het rayon en passieve verkoop buiten het rayon, nu voor iedere promotieactiviteit op regionaal niveau schriftelijke toestemming wordt vereist en het verboden is klanten te accepteren, die zich zonder acquisitie van buiten het rayon melden. Dit betreft een hardcore restrictie op grond van artikel 4 sub b van de Verordening verticalen. De aangeboden dienstverlening valt voorts niet onder de bagatelvoorziening van artikel 7 van de Mededingingswet. Tenslotte is het postcontractuele beding van non-concurrentie van artikel 14.3 en 14.4 van de overeenkomsten niet toegestaan. De in artikel 14.3 vervatte termijn van 2 jaar overschrijdt de in artikel 5b van de Verordening verticalen toegestane termijn van 1 jaar. Voorts is niet voldaan aan de criteria van deze Verordening verticalen. Daarnaast zijn deze bedingen in strijd met de redelijkheid en billijkheid en onredelijk bezwarend. Dit geldt in het bijzonder voor de pilot overeenkomst van 12 januari 2006, gelet op de inhoud van de sideletter. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 4. De beoordeling van het geschil 4.1. De meest verstrekkende stelling van eisers is dat de franchiseovereenkomsten nietig zijn omdat deze in strijd zijn met het mededingingsrecht. In de visie van eisers zijn het gedaagden die als franchisegevers de prijzen vaststellen van de te verlenen diensten (de behandeling) en de in te kopen materialen. 4.2. Gedaagden hebben onder meer aangevoerd dat de gehanteerde prijs van € 150,-- per behandeling ziet op een adviesprijs, die in gezamenlijk overleg met de franchisenemers tot stand is gekomen. Volgens gedaagden is daarom van enige vorm van verticale dan wel horizontale prijsbinding geen sprake. In elk geval blijft het marktaandeel van gegadigden onder de 15% als bedoeld in 'de mimimis' bekendmaking, dan wel onder de 30% als bedoeld in artikel 3 van de Verordening verticalen. 4.3. Vaststaat dat in artikel 5 lid 2 in beide franchiseovereenkomsten (zie hiervoor onder 1.6 en 1.12) is bepaald dat franchisegever vaste bedragen vaststelt. Uit dit artikel kan niet worden afgeleid dat het om adviesprijzen gaat. De omstandigheid dat er in afwijking van deze bepaling in de overeenkomsten ruimte was voor de franchisenemers als groep andere prijzen overeen te komen en voor de individuele franchisenemer om zelf in kortingsacties afwijkende prijzen te bepalen, legt in de gegeven omstandigheden voorshands te weinig gewicht in de schaal om aan te nemen dat er geen sprake is van verticale prijsbinding. Daartoe is het volgende van belang. 4.4. Gedaagden hebben er op gewezen dat blijkens verslagen van franchisevergaderingen van respectievelijk 14 november 2003 en 11 juni 2004 de adviesprijs tot stand is gekomen in volledige samenspraak met alle franchisenemers. Overwogen wordt dat de betreffende vergaderingen onder voorzitterschap van[X] stonden (zoals hiervoor onder 1.14 aangegeven presenteert [X] zich als adviseur van gedaagden). In het verslag van de eerste franchisevergadering van gedaagde 1 van 14 november 2003 wordt bij het punt prijsstelling vermeld dat mevrouw [aandeelhouder] (de -middellijk- bestuurster en aandeelhoudster van gedaagden) voorstelt de prijzen per 1 januari aanstaande te verhogen tot € 150,-- voor behandeling en € 35,-- voor consulten. Voorts wordt daarbij vermeld dat alle aanwezigen daarmee akkoord gaan en dat een en ander derhalve per genoemde datum zal worden doorgevoerd. Uit het verslag blijkt niet van discussie. Gelet op het bepaalde in artikel 5 lid 2 van de franchiseovereenkomsten d.d. 10 oktober 2003 respectievelijk 12 januari 2006 die gedaagden met eisers hebben gesloten, is ook niet verwonderlijk dat het hier niet zozeer om samenspraak over de prijsstelling ging als wel om een voorstel van [aandeelhouder] dat niet ter discussie stond. 4.5. Eisers hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat prijsafwijkingen veelal kortingsacties betreffen die ten dele door gedaagden opgelegd worden en waarvoor gedaagden zogenaamde kortingsbonnen verstrekken. Voor een ander deel worden prijsafspraken gemaakt op de vergaderingen van gedaagden met de franchisenemers. 4.6. In deze zaak is van belang dat in de betreffende overeenkomsten duidelijk wordt bepaald dat door gedaagden vaste bedragen worden vastgesteld en dat gedaagden het recht hebben deze bedragen jaarlijks te herzien. Daarbij komt dat eisers ingevolge de overeenkomsten ook producten die bij de behandelingen worden gebruikt, van gedaagden moeten afnemen. 4.7. Overwogen wordt dat voor de uitleg van artikel 6 Mededingingswet de uitleg van artikel 81, eerste lid, EG-verdrag van belang is, met uitzondering van het element 'beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten'. Voorts wordt overwogen dat de afstemming van de promotie activiteiten wellicht (deels) valt onder het bereik van het Besluit vrijstelling samenwerkingsovereenkomsten detailhandel. Dit geldt echte niet voor de prijsafspraak inzake het aanbieden van behandelingen en consulten. Deze afspraak betreft een vorm van verticale prijsbinding die op voorhand wordt verboden door artikel 6, eerste lid Mededingingswet, daar deze afspraken ertoe strekken de mededinging te beperken. De ‘de minimis’ regel of een vrijstelling anderszins geldt hier niet. 4.8. Onderzocht moet worden of de nietigheid van de prijsafspraken nietigheid van de overeenkomsten met zich brengt. Overwogen wordt dat de overeenkomsten de franchisenemer aan handen en voeten binden. Verwezen wordt naar de volgende bepalingen. De franchisenemer is verplicht de bij behandelingen en trainingen behorende artikelen uitsluitend te kopen van franchisegever. Reclame-activiteiten worden centraal door de franchisegever, in overleg met de franchisenemer geregeld. Franchisenemer heeft voor iedere promotie activiteit op regionaal niveau vooraf schriftelijke toestemming van franchisegever nodig. De praktijkruimte van de franchisenemer dient naar het oordeel van de franchisegever representatief te zijn. Boekingen voor een behandeling vinden via een centraal telefoonnummer plaats. Andere boekingen moeten onmiddellijk aan de franchisegever gemeld worden. Franchisenemers moeten van alle facturen onverwijld kopieën aan franchisegever ter beschikking stellen. Gelet op het karakter van deze overeenkomsten, zoals uit deze bepalingen naar voren komt, moet voorshands worden aangenomen dat de prijsbinding een wezenlijk onderdeel van de overeenkomsten uitmaakt, zonder welke de overeenkomsten niet zouden zijn gesloten. Hieruit volgt dat de nietigheid van de bepalingen omtrent prijsbinding tevens nietigheid van de overeenkomsten als geheel ten gevolg heeft, ook ten aanzien van de daarin opgenomen non-concurrentiebedingen. 4.9. De overige stellingen van eisers behoeven geen bespreking meer. 4.10. Uitgaande van nietigheid van de concurrentiebedingen komt de gevraagde schorsing niet voor toewijzing in aanmerking. De meest gerede partij kan in een bodemzaak de zaak ten gronde aanbrengen. Hangende de beslissing in de bodemzaak zal aan gedaagden het verbod worden opgelegd zich op de non-concurrentiebedingen te beroepen. 4.11. Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 5. De beslissing De voorzieningenrechter: verbiedt gedaagde sub 1 zich jegens eiser sub 1 te beroepen op de non-concurrentiebedingen van artikel 14 van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst van 10 oktober 2003; verbiedt gedaagde sub 2 zich jegens eisers sub 1 tot en met 3 te beroepen op de non-concurrentiebedingen van artikel 14 van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst van 12 januari 2006; veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eisers begroot op € 1.148,87, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 248,-- aan griffierecht en € 84,87 aan dagvaardingskosten; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. Von Maltzahn en uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier. AB