Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0432

Datum uitspraak2007-02-26
Datum gepubliceerd2007-03-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/746
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan de orde is de vraag of het besluit van 3 januari 2006 waarbij verweerder de aan vergunninghouder ten behoeve van het dempen van diverse sloten/watergangen op de percelen nabij de [adres] te [plaats] verleende aanlegvergunning heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/746 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2007 inzake Vereniging voor natuurbehoud & milieubeheer in Midden- en Noord-Oost-Brabant ”het Groene Hart”, te Den Dungen, eiseres, gemachtigde A.A.F. van Abeelen tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode, verweerder, gemachtigden J.A.F.M. van Vorstenbosch en H. Muselaers. Procesverloop Bij besluit van 3 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, dat was gericht tegen het besluit van 18 mei 2005 waarbij verweerder aan [verhoeven] (vergunninghouder) een aanlegvergunning heeft verleend voor het dempen van diverse sloten/watergangen op de percelen nabij de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [kadastergegevens]. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 februari 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 4 december 2006, waar partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 3 januari 2006 waarbij verweerder de aan vergunninghouder ten behoeve van het dempen van diverse sloten/watergangen op de percelen nabij de [adres] te [plaats] verleende aanlegvergunning heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden. 2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. 3. De onderhavige percelen zijn in eigendom van vergunninghouder en zijn gelegen in het ruilverkavelingsgebied van de gemeente Sint-Oedenrode. Door een nieuwe toedeling heeft vergunninghouder meer grond in de omgeving van de desbetreffende percelen in eigendom gekregen, waardoor enkele losse kavels zijn ontstaan die niet meer rendabel te bewerken zijn. Ten behoeve van de agrarische bewerking van de grond heeft verweerder aanlegvergunning verleend voor het dempen van sloten en watergangen op de percelen nabij de [adres] te [plaats] waardoor grotere, aaneengesloten agrarische percelen ontstaan. 4. Het wettelijk/planologisch kader is als volgt. 5. Ingevolge artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) voor zover zulks noodzakelijk is: a. om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming; b. ter handhaving en ter bescherming van een verwezenlijkte bestemming als bedoeld onder a. 6. Ingevolge artikel 21, derde lid, van de WRO kunnen bij een voorbereidingsbesluit voorschriften als bedoeld in artikel 14 worden gegeven voor zover zulks noodzakelijk is om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming. 7. De onderhavige percelen zijn gelegen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" en hebben daarbinnen de bestemming "Agrarisch gebied A". Op de bij het bestemmingsplan behorende hulpkaarten A en B hebben de betreffende percelen geen nadere aanduiding gekregen. Dit betekent dat op basis van het aanlegvergunningstelsel, zoals opgenomen in het bestemmingsplan, voor het dempen van diverse sloten/watergangen ter plaatse van de betreffende percelen geen aanlegvergunningplicht geldt. De stelling van eiseres dat feitelijk wel sprake is van abiotische waarden op het perceel, zodat wel aan artikel 23 (aanlegvergunning) van de planvoorschriften moet worden getoetst kan niet worden gevolgd. Anders dan eiseres veronderstelt is immers voor de vraag of al dan niet een aanlegvergunning is vereist, de op de plankaart aangeduide bestemming bepalend en niet welke waarden al dan niet feitelijk op de percelen aanwezig zijn. 8. Voor het desbetreffende gebied geldt tevens een voorbereidingsbesluit, vastgesteld door de raad van verweerders gemeente op 24 februari 2005 en in werking getreden met ingang van 3 maart 2005. Ingevolge dit voorbereidingsbesluit is het binnen het gebied van de in het besluit nader aangeduide gronden onder andere verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) sloten en/of greppels te dempen, voorzover het niet betreft werken of werkzaamheden betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden. Het vereiste van een aanlegvergunning geldt niet binnen de bestemmingsvlakken van de medebestemmingen "Agrarische bedrijfsdoeleinden", "Woondoeleinden", "Bedrijfsdoeleinden" en de bouwvlakken van de bestemming "Recreatieve doeleinden", zoals aangegeven in het bestemmingsplan "Buitengebied 1997". 9. Ingevolge het derde lid van het voorbereidingsbesluit zijn de hiervoor vermelde werken slechts toelaatbaar, indien hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, bosbouwkundige en/of landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Indien sprake is van aantasting van voornoemde waarden, dienen deze gecompenseerd te worden. 10. Blijkens kaart B behorende bij het voorbereidingsbesluit rust op de onderhavige percelen de bestemming: "kleinschalig cultuurlandschap". Niet in geschil is dat de door vergunninghouder beoogde werkzaamheden daarmee op grond van het voorbereidingsbesluit aanlegvergunningplichtig zijn. 11. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden aanlegvergunning heeft verleend dient te worden nagegaan of de voorgenomen werkzaamheden een onevenredige aantasting betekenen of kunnen betekenen van het kleinschalig cultuurlandschap, als bedoeld in het derde lid van het voorbereidingsbesluit. 12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het kleinschalig cultuurlandschap. Daartoe heeft verweerder overwogen dat weliswaar sprake is van het verlies van enkele oudere perceelsgrenzen, maar dat dit verlies moet worden gerelativeerd nu de sloten al waren vervaagd als gevolg van het gebruik van de percelen als akkerland. Dit heeft er toe geleid dat die persistente perceelsgrenzen nauwelijks nog zijn waar te nemen en dat als gevolg daarvan, alsmede van de teelt van gewassen, de betekenis voor de kleinschaligheid van het gebied gering is. Voorts is, gezien de omvang en vormgeving van de kleinschalige kavels in de omgeving, geen sprake van een onevenredige schaalvergroting. 13. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat de kleinschaligheid van de betreffende percelen wel wordt aangetast. Verweerder heeft ten onrechte slechts beoordeeld wat het effect van het dempen van de sloten/watergangen is op de omgeving. De schaalvergrotingseffecten van de beoogde ingreep dienen op de eigen merites van de betrokken percelen te worden beoordeeld. Volgens eiseres valt niet in te zien waarom behoud van de perceelsgrenzen niet meer nagestreefd zou moeten te worden, als de perceelsgrenzen al zijn vervaagd. Volgens eiseres zijn bovendien vijf van de zeven te dempen sloten nog duidelijk herkenbaar en is dus ook de verkaveling nog zichtbaar. De overige twee sloten zijn weliswaar vervaagd, maar het perceelsreliëf is intact gebleven en geeft nog wel een beleefbare indruk van de kavelstructuur. Eiseres stelt voorts dat het aanlegvergunningenstelsel geen criteria geeft om vast te stellen wanneer sprake is van een onevenredige aantasting van de kleinschaligheid, hetgeen in strijd moet worden geacht met de rechtszekerheid. Voorts zijn de percelen gelegen in het Belvedere gebied, waarin ingevolge het streekplan en het reconstructieplan behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden voorop staat. Tenslotte stelt eiseres dat verweerder geen afdoende belangenafweging heeft gemaakt. Zo is door verweerder de beoogde graduele winst door het dempen van de sloten niet afgezet tegen de totale winst van exploitatie van het bedrijf. 14. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het besluit onder meer ten grondslag heeft gelegd dat de in casu van belang zijnde perceelsgrenzen al waren vervaagd, waardoor de betekenis van deze perceelsgrenzen voor de kleinschaligheid van het gebied gering is. Eiseres heeft daartegen ingebracht dat nog geen sprake was van vervaging van de perceelsgrenzen, ter onderbouwing van welk standpunt eiseres heeft verwezen naar enkele rapporten. 15. Onder de gedingstukken in het dossier bevindt zich het rapport van Arcadis "Inventarisatie cultuurhistorische en landschappelijke waarden Landinrichtingsgebied Sint Oedenrode" van 1 oktober 2001, waarnaar zowel verweerder als eiseres hebben verwezen. In dit rapport is onder andere een kaart opgenomen van het gebied waarin het betreffende perceel is gelegen. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het rapport en de daarbij behorende kaart evenwel geen steun worden gevonden voor de stelling van verweerder dat reeds sprake was van vervaagde perceelsgrenzen en dus van een geringe betekenis van het dempen van de sloten/watergangen voor de kleinschaligheid. Integendeel, op deze kaart is aan een groot deel van de perceelsgrenzen die in casu in geding zijn de waarde "hoog" toegekend. Dat er al sprake was van vervaging van de perceelsgrenzen is ook niet anderszins door verweerder aannemelijk gemaakt. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat verweerder in het besluit evenmin heeft onderzocht of en in hoeverre compensatie dient plaats te vinden van de aantasting van de in het voorbereidingsbesluit genoemde waarden, als is bedoeld in het derde lid van het voorbereidingsbesluit. Zoals ook verweerder heeft aangegeven, is er immers sprake van het verlies van enkele oudere perceelsgrenzen. Ingevolge het voorbereidingsbesluit dient bij aantasting van de in het besluit genoemde waarden, compensatie plaats te vinden. 16. De rechtbank is voorts van oordeel dat de enkele stelling in het bestreden besluit dat geen sprake is van een onevenredige schaalvergroting gezien de omvang en vormgeving van de kleinschalige kavels in de omgeving, het besluit niet kan dragen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat deze motivering op zichzelf vrij summier is en verweerder bovendien de gestelde geringe betekenis van de perceelsgrenzen voor de kleinschaligheid van het gebied kennelijk van belang heeft geacht bij de beoordeling van de aanvraag om een aanlegvergunning. 17. Ten aanzien van de in het bestreden besluit gemaakte afweging tussen de belangen van vergunninghouder (het beter kunnen bewerken van zijn gronden, het verbeteren van de economisch rendabele bedrijfsvoering) en de belangen van het behoud van een kleinschalig cultuurlandschap overweegt de rechtbank dat verweerder daarmee een onjuiste toets heeft gehanteerd. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het bepaalde in het derde lid van het voorbereidingsbesluit verplicht tot weigering van de aanlegvergunning, indien moet worden geoordeeld dat de in dit artikellid genoemde afwijzingsgrond van toepassing is. Bij de beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van een weigeringsgrond (een - mogelijk - onevenredige aantasting van het kleinschalig cultuurlandschap), komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. Bij deze beoordeling kan evenwel het belang van vergunninghouder bij een rendabelere bewerking van de genoemde percelen op zich geen rol spelen. 18. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het besluit, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb, vernietigen. De rechtbank zal verweerder voorts opdragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 19. Nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 20. Wel zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Sint-Oedenrode aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 276,00 dient te worden vergoed. 21. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - gelast de gemeente Sint-Oedenrode aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 276,00. Aldus gedaan door mr. A.A.H. Schifferstein als rechter in tegenwoordigheid van mr. M.C. Willemsen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2007. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: