
Jurisprudentie
BA0464
Datum uitspraak2007-03-09
Datum gepubliceerd2007-03-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2000 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2000 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Geschiktheid voor eigen werk.
Uitspraak
05/2000 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2005, 03/6070 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2007. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was werkzaam als medewerker roomservice/kelner voor 38 uur per week toen hij op 21 augustus 2000 uitviel wegens fysieke en psychische klachten. Lopende de wachttijd voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft hij hervat bij zijn eigen werkgever in de functie van barman gedurende (ongeveer) drie dagen per week. Met ingang van 20 augustus 2001 is aan hem een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
In het kader van de zogeheten eerstejaars herbeoordeling is de WAO-uitkering van appellant bij besluit van 16 mei 2003 met ingang van 13 juli 2003 ingetrokken omdat appellant ingaande deze datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 25 november 2003 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 mei 2003 ongegrond verklaard en de intrekking van de WAO-uitkering ingaande 13 juli 2003 gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant met inachtneming van de voor hem geldende medische beperkingen in staat is te achten tot het verrichten van zijn eigen werk van medewerker roomservice/kelner in volle omvang.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel te kennen gegeven dat en op welke gronden het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
In hoger beroep heeft appellant in grote lijnen dezelfde grieven aangevoerd als in de procedure bij de rechtbank. Het Uwv heeft naar het oordeel van appellant zijn medische situatie onvoldoende vertaald in beperkingen tot het verrichten van arbeid, met name zijn de hyperventilatieklachten en paniek-/angststoornissen onderbelicht gebleven. Voorts is aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding in bezwaar nu appellant niet de gelegenheid is geboden te reageren op de visie van de bezwaarverzekeringsarts. Ten slotte is gesteld dat de praktijk heeft uitgewezen dat de beperkingen zijn onderschat nu appellant niet in het eigen werk heeft kunnen hervatten en tevens de vervangende functie van barman niet naar behoren door hem kan worden vervuld. Ter onderbouwing van deze laatste stelling is een reactie van de werkgever van 12 januari 2007 overgelegd.
De Raad overweegt in de eerste plaats dat sprake is van een zorgvuldige medische voorbereiding in bezwaar. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant zelf onderzocht en heeft de beschikbare informatie vanuit de behandelend sector in zijn oordeelsvorming betrokken. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat aan hem vanuit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit de gelegenheid had moeten worden geboden te reageren op de visie van de bezwaarverzekeringsarts. Zover strekken de zorgvuldigheidseisen naar het oordeel van de Raad in het onderhavige geval niet.
De Raad is vervolgens, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen van appellant en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank ter zake. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts met alle door appellant ondervonden klachten rekening heeft gehouden en inzichtelijk heeft gemotiveerd in hoeverre de diverse klachten op objectief medische gronden aanleiding geven tot het aannemen van beperkingen. De Raad voegt hieraan toe dat ook in hoger beroep geen medische stukken zijn ingediend door appellant die aanleiding geven tot twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
De Raad overweegt dat uitgaande van de ten aanzien van appellant vastgestelde medische beperkingen in genoegzame mate is komen vast te staan dat appellant op de datum in geding volledig in staat was zijn maatgevende arbeid te verrichten.
Noch het gegeven dat appellant in de praktijk niet heeft hervat in het eigen werk noch het gegeven dat hij volgens zijn werkgever het aangepaste werk van barman gezien zijn klachten niet zonder problemen kan uitoefenen, leidt de Raad tot een ander oordeel. De opvatting van appellant en zijn werkgever ten aanzien van de geschiktheid van appellant voor het eigen werk en de aangepaste functie wordt niet ondersteund door de ten aanzien van appellant vastgestelde objectief medische bevindingen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.