Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0466

Datum uitspraak2007-02-22
Datum gepubliceerd2007-03-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5126 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek terug te komen van beslissing om salaris-garantie niet te effectueren. Weigering over periode voorafgaande aan verzoek terughoudend toetsen. Voor periode na de aanvraag minder terughoudend toetsen. Belangenafweging.


Uitspraak

05/5126 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 juli 2005, 04/1108 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: college) Datum uitspraak: 22 februari 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2007. Appellant is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. de Graaf, werkzaam bij de gemeente Zwolle. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Ten tijde hier van belang was appellant, geboren in 1946, in dienst van de gemeente Zwolle. Hij heeft op 24 januari 2002 het college verzocht een (oude) garantie van hogere inschaling te effectueren. 1.2. Het college heeft het verzoek van appellant afgewezen bij besluit van 16 januari 2003. Het bezwaar tegen die afwijzing is bij het bestreden besluit van 10 augustus 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant gezien het lange tijds-verloop en de rechtszekerheid zijn recht had verwerkt om (alsnog) een beroep te doen op de salarisgarantie. 2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vooropgesteld dat niet in geschil is dat appellant destijds een salarisgarantie is gegeven op het bereiken van de uitlooprang schaal 11 en dat deze salarisgarantie is vastgelegd bij besluit van het college van 28 november 1983. Omdat appellant sinds 1986 aanspraak kon maken op effectuering van die garantie en tegen sindsdien gepasseerde indelings- en salarisbesluiten nooit formeel bezwaar heeft gemaakt, kon hij hierop, naar het oordeel van de rechtbank, in 2002 geen aanspraak meer maken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het bezwaar ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellant niet ontkend dat er meerdere momenten geweest zijn waarop hij rechtsmiddelen had kunnen aanwenden tegen de (impliciete) weigeringen van het college de salarisgarantie te effectueren. Hij heeft echter aangevoerd dat er bijzondere redenen waren om daarvan af te zien. Hij wenst nu, uitsluitend voor de toekomst, zijn hogere inschaling te krijgen omdat hij daarbij een financieel belang heeft. 4. Het college heeft ook in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het in strijd met de rechtszekerheid zou zijn als de gemeente in deze situatie na zoveel jaren de salarisgarantie nog zou moeten effectueren. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat in ieder geval in het besluit van 28 november 1983 aan appellant aanspraak is gegeven op een garantie van inschaling - kennelijk zodra dat mogelijk zou zijn - in (de uitloop)schaal 11. Die garantieverlening is, ook nadat over de juistheid daarvan twijfel was gerezen, nooit ingetrokken. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat er na 1983 meerdere momenten zijn geweest waarop impliciet is beslist de salarisgarantie niet te effectueren. 5.2. Het verzoek van appellant van begin 2002 behelst dan ook een verzoek aan het college om terug te komen van de in rechte onaantastbare beslissing om die salaris-garantie niet te effectueren. Een dergelijke weigering wordt voor de periode gelegen voorafgaande aan het verzoek, terughoudend getoetst (CRvB 5 januari 2004, LJN AO2035 en TAR 2004, 47). Voor de periode die is gelegen na de aanvraag, heeft de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 1 februari 2001 (LJN AB0250 en TAR 2001, 43) overwogen dat een minder terughoudende toetsing moet worden gehanteerd. In de regel zal het niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat aan de ambtenaar de omstandigheid, dat hij er kortere of langere tijd in heeft berust dat hem geen of een te lage aanspraak is toegekend, ook voor de toekomst blijvend wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden. 5.3. Het verzoek van appellant betreft uitsluitend de periode na de datum van zijn verzoek. Inwilliging van dat verzoek is betrekkelijk eenvoudig te realiseren, namelijk door appellant alsnog vanaf dat moment in de hogere salarisschaal in te delen. Zoals ter zitting namens het college is gesteld, is voor die hogere inschaling niet een nadere beoordeling of toetsing vereist. Het door het college gedane beroep op de rechtszekerheid faalt. 6. Het hoger beroep van appellant slaagt dus. Voor zover het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd, moet de aange-vallen uitspraak worden bevestigd. Dat geldt eveneens voor de veroordeling tot vergoeding van het griffierecht. De toepassing door de rechtbank van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb moet worden vernietigd. Het college zal met inachtneming van deze uitspraak van de Raad een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2003. 7. De Raad ziet in het vorenstaande aanleiding het college op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, begroot op € 20,50 aan reiskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover het beroep van appellant gegrond is verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en opdracht is gegeven tot vergoeding van het griffierecht; Vernietigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Bepaalt dat het college met inachtneming van deze uitspraak van de Raad een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2003; Veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 20,50, te betalen door de gemeente Zwolle; Bepaalt dat de gemeente Zwolle aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 207,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) E.W.F. Menkveld-Botenga. Q