Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0470

Datum uitspraak2006-12-15
Datum gepubliceerd2007-03-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers765155
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Een werknemer verzoekt ontbinding van de tussen hem en zijn werkgever bestaande arbeidsovereenkomst, terwijl de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfssluiting reeds rechtmatig is opgezegd. De kantonrechter wijst het verzoek af omdat de ontbindingsprocedure niet gegeven is, enkel om duidelijkheid te krijgen over de vergoeding. Daarvoor bestaat de vordering uit kennelijke onredelijke opzegging, waarin werkgever ook meer processuele mogelijkheden heeft zich te verweren.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Kanton Beschikking ex artikel 7:685 BW inzake: de heer [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr. A. van Vliet, t e g e n : de besloten vennootschap BERKMAN AUTOBEDRIJVEN B.V., gevestigd te Barendrecht, verweerster, gemachtigde: mr. E.F.H.M. Voets. Partijen worden aangeduid als [verzoeker] en Berkman, tenzij anders is vermeld. 1. Het verloop van de procedure De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken: - verzoekschrift met producties, ontvangen op 16 november 2006, - verweerschrift met producties, - pleitnota met productie van mr. Van Vliet, - pleitnota van mr. Voets. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2006, in aanwezigheid van partijen en de gemachtigden. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekening gehouden. De uitspraak is bepaald op heden. 2. De vaststaande feiten 2.1. [verzoeker], geboren op 29 maart 1948, is op 11 juni 1979 bij een rechtsvoorganger van Berkman in dienst getreden en is werkzaam in de functie van autoverkoper. Zijn salaris bedraagt €. 2.791,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. 2.2. Ingevolge toestemming van het CWI heeft Berkman de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 31 maart 2007 wegens bedrijfseconomische omstandigheden. De onderneming wordt gestaakt. 3. Het verzoek Dit strekt ertoe dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens een gewichtige reden, namelijk veranderde omstandigheden. [verzoeker] vraagt om een vergoeding, vastgesteld op basis van de kantonrechtersformule waarbij C gelijk is aan 1. 4. Het verweer Berkman is het eens met de ontbinding, maar dan zonder toekenning van enige vergoeding. 5. De beoordeling 5.1. Gesteld noch gebleken is dat zich een opzegverbod voordoet. 5.2. Berkman voert onder andere het verweer dat [verzoeker] eigenlijk geen belang meer heeft bij de gevraagde ontbinding, nu de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd en dus op korte termijn eindigt. Zij wijst erop dat hij een vordering uit kennelijk onredelijke opzegging, als bedoeld in artikel 7:681 BW kan instellen. In dat kader kan ook beter worden beoordeeld of zij hem heeft geprobeerd te herplaatsen en of [verzoeker] daaraan deugdelijk medewerking heeft verleend. 5.3. Weliswaar voert [verzoeker] verweer tegen de noodzaak tot bedrijfssluiting, maar ter zitting heeft hij ruiterlijk toegegeven dat het hem om een vergoeding is te doen. Hij is nog maar twee jaar van zijn pre-pensioen verwijderd en ten onrechte heeft Berkman geen voorzieningen getroffen. Bij hem bestaat de vrees, nu het een ontslag wegens bedrijfseconomische redenen betreft, dat Berkman zal failleren. Vandaar dat hij inmiddels conservatoire beslagen heeft doen leggen. 5.4. Overwogen wordt dat artikel 7:685 BW bedoeld is om tot een beslissing op korte termijn te komen betreffende de vraag of de arbeidsovereenkomst al dan niet moet voortbestaan. In deze zaak is dit echter al duidelijk, gelet op de opzegging die is gedaan op grond van toestemming van het CWI. Aldus is er geen noodzaak om tot ontbinding te besluiten. De vergoeding naar billijkheid houdt direct verband met de noodzaak om op korte termijn tot ontbinding te komen zodat geen slechtere situatie ontstaat dan in geval van opzegging, waarvoor de vordering wegens kennelijke onredelijkheid is gecreëerd. Een en ander is ook reeds door de kantonrechter Den Haag overwogen in haar uitspraak van 25 januari 2006, zoals gepubliceerd in PRG 2006, 161 (LJN nummer AY6218), waarnaar de kantonrechter verwijst. 5.5. De redenen die [verzoeker] heeft om dit verzoek in te dienen zijn gelegen in de wens op korte termijn te kunnen beschikken over een vergoeding. Alhoewel een dergelijke wens te begrijpen is, is daarvoor de ontbindingsprocedure niet geschikt. Bovendien voert Berkman terecht aan dat zij onvoldoende processuele mogelijkheden heeft om te stellen en zonodig te bewijzen dat zij wel degelijk voldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht, maar dat het juist [verzoeker] is die het laat afweten. Partijen voeren hierover een inhoudelijke discussie die de kantonrechter in deze procedure niet kan doorgronden. De kantonrechter kan niet zonder verder onderzoek voorbijgaan aan de kennelijk niet van elk grond ontblote stelling van Berkman dat hoofddealer Auto Indussan hem graag nog twee jaar in dienst wil nemen wegens zijn persoonsgebonden relatienetwerk. Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat [verzoeker] bepaald niet initiatiefrijk is richting Auto Indussan, terwijl het toch zijn belang is om “zijn pre-pensioen te redden” door in dienst te treden bij een ander autobedrijf dat onder dezelfde CAO valt, zoals hem door de kantonrechter ter zitting is voorgehouden. 5.6. Ook het gestelde risico van insolvabiliteit kan [verzoeker] niet baten. Het kan niet zo zijn dat deze omstandigheid maakt dat de ontbindingsprocedure voor de procedure uit hoofde van kennelijke onredelijkheid gaat. Een en ander nog daargelaten dat [verzoeker] de mogelijkheid heeft om reeds thans een procedure uit hoofde van kennelijk onredelijke opzegging aan te vangen en bij wijze van voorlopige voorziening een voorschot te vragen. 5.7. Aldus zijn door [verzoeker] onvoldoende zwaarwegende redenen aangevoerd die maken dat de kantonrechter aanleiding ziet om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en ten laste van Berkman een vergoeding toe te kennen. Ten overvloede wordt nog overwogen dat de noodzaak tot sluiting van het bedrijf naar behoren is onderbouwd en dat de kantonrechter dit marginaal beoordeelt, nu het een ondernemersbeslissing betreft. 5.8. Het verzoek wordt derhalve afgewezen. 5.9. Nu de arbeidsovereenkomst nog voort bestaat, ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat partijen de proceskosten voor eigen rekening houden. 6. De beslissing De kantonrechter: wijst het verzoek af, compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.