Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0509

Datum uitspraak2007-03-01
Datum gepubliceerd2007-03-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4582 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontslag wegens ongeschiktheid. Is uitgegaan van de juiste functie?


Uitspraak

05/4582 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juni 2005, 04/634 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft (hierna: college) Datum uitspraak: 1 maart 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. V.M. Weski, advocaat te Rotterdam. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.H.M. Wesseling, advocaat te ’s-Gravenhage en door J.A. de Klerck, werkzaam bij de gemeente Delft. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.1. Appellant was sedert 1990 werkzaam bij de gemeente Delft, laatstelijk als groenmedewerker. Kort na indiensttreding heeft hij een cursus Nederlands gevolgd en in 1991 is hij gestart met de vakopleiding groenverzorging. Nadat appellant in 1996 had aangegeven dat hij ontevreden was over zijn salarispositie, is hem geantwoord dat hij om aan de functie-eisen van tuinman/vakman (schaal 5) te voldoen, zijn praktische en theoretische kennis moest vergroten. Daarop is appellant per 1 januari 1997 ingedeeld in de bij die functie behorende aanloopschaal 4 en is hij in de gelegenheid gesteld de opleiding zelfstandig beroepsbeoefenaar te volgen bij het Groene Delta College. Medio 1999 heeft hij die opleiding afgebroken vanwege, volgens informatie van de school, taalachterstand en te geringe studieresultaten. Nadat in 2000 door de leidinggevende werd gesignaleerd dat het functioneren van appellant een verbetering liet zien, is een verzoek om inschaling in de functieschaal afgewezen omdat de periode van beter functioneren te kort werd gevonden. Daarop is een arbeidsconflict ontstaan en heeft appellant zich ziekgemeld. Getracht is appellant op verschillende andere plekken binnen de gemeente aan het werk te houden, maar dat is niet gelukt. Nadat ook pogingen om tot een minnelijke oplossing te komen, waren mislukt, is appellant bij besluit van 24 april 2003 op grond van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Dit ontslag is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 januari 2004. 2. Het hiertegen ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort weergegeven, overwogen dat genoegzaam is gebleken dat appellant onvoldoende kennis en vakbekwaamheid bezat om conform de functie-eisen zelfstandig te kunnen functioneren en dat hij, na herhaaldelijk op deze tekortkomingen te zijn gewezen, er niet in is geslaagd door scholing of het opdoen van ervaring in de praktijk de vereiste kennis en vakbekwaamheid te verwerven. Voorts is uit de stukken voldoende gebleken, aldus de rechtbank, dat appellant zijn opleiding heeft moeten staken als gevolg van onvoldoende inzet van zijn kant en aldus de laatste kans om zijn functioneren te verbeteren niet heeft gegrepen. Tot slot is overwogen dat als gevolg van eigengereid optreden van appellant wrijvingen ontstonden op het werk en dat het aanspreken van appellant daarop niet tot verbetering van zijn gedrag leidde maar tot (een vlucht in) ziekmeldingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat appellant onbekwaam of ongeschikt is voor de vervulling van zijn betrekking en dat het ontslag niet onredelijk was. 3. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de overwegingen welke de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht. De Raad verwijst daarnaar. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, voegt de Raad nog het volgende toe. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep nogmaals betwist dat hij niet zelfstandig met de kettingzaag kon werken. Hij had het vereiste certificaat behaald en een training van een week gevolgd. Hij heeft erop gewezen dat hij twee jaar lang met de kettingzaag heeft gewerkt en dat hij een van de weinige groenmedewerkers was die daartoe in staat werden geacht. Het college heeft hier, naar het oordeel van de Raad terecht, tegenovergesteld dat het enkel kunnen werken met de kettingzaag onvoldoende is om te spreken van zelfstandig werken in volle omvang. Het gebrek aan sortimentskennis bij appellant bracht mee dat daarvan geen sprake kon zijn. 3.2. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat beoordeeld zou moeten worden of hij ongeschikt is als medewerker bij de begraafplaats of de veegdienst omdat hij daar als laatste werkzaam is geweest, volgt de Raad het college in de stelling dat appellant niet (formeel) is overgeplaatst naar bijvoorbeeld de veegdienst, maar dat slechts is getracht hem na ziekte aldaar te laten re-integreren. Dat is overigens mislukt omdat appellant zich ook daar na zeer korte tijd ziekmeldde. De functie waaruit appellant is ontslagen, is die van groenmedewerker, zodat terecht zijn ongeschiktheid voor die functie is bezien. 3.3. Ook de grief van appellant dat zijn collega’s in dezelfde functie de opleiding tot zelfstandig beroepsbeoefenaar niet behoefden te voltooien - waardoor appellant ongelijk werd behandeld - kan niet slagen. Door het college is genoegzaam aangegeven dat het vereiste functieniveau kon worden bereikt door scholing of praktijkervaring. Anders dan zijn collega’s was het appellant niet gelukt de vereiste kennis en zelfstandigheid in de praktijk op te doen. Dat hij daarom in staat werd gesteld via scholing het vereiste functieniveau te bereiken, acht de Raad niet getuigen van ongelijke behandeling maar veeleer van goed werkgeverschap. De afwijzing door de Commissie Gelijke Behandeling van de klacht van appellant inzake discriminatie acht de Raad in dit verband veelbetekenend. 4. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2007. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) W.M. Szabo.