Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0541

Datum uitspraak2007-03-06
Datum gepubliceerd2007-03-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/5525, e.v.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Taalanalyse / contra-expertise / aanknopingspunten voor twijfel / driejarenbeleid Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS mag verweerder de conclusies van een taalanalist in beginsel als deskundigenbericht in zijn beoordeling betrekken, tenzij eiser daartegenover zoveel heeft aangevoerd, dat er reden voor twijfel ontstaat. Van dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank gezien het voorgaande toch wel sprake en het had gezien de herkomst, de uitgebreidheid en de inhoud van de contra-expertise op verweerders weg gelegen gemotiveerd uiteen te zetten waarom de conclusies van de contra-expert minder juist zijn dan die van de taalanalist. Dat heeft verweerder nagelaten. Eveneens vaste jurisprudentie van de ABRS is - zakelijk weergegeven - dat de terughoudende toets die de rechter op verweerders geloofwaardigheidsoordeel heeft uit te voeren, eraan in de weg staat dat de rechtbank de grondslag onder dat oordeel vervallen acht, indien verweerder zich daartoe op meerdere argumenten en bestanddelen uit het relaas heeft gebaseerd en de rechtbank dat ten aanzien van één argument of bestanddeel onjuist of onvoldoende gemotiveerd acht. Echter indien het door de rechtbank betwijfelde bestanddeel in verweerders beoordeling centraal heeft gestaan kan het wegvallen van dat bestanddeel de grondslag van verweerders toets zozeer aantasten, dat daar zonder nadere motivering niet langer meer in redelijkheid bij volhard kan worden. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven, dat de taalanalyse voor hem bij de beoordeling het centrale en doorslaggevende punt is geweest. Evenzeer kan verweerder gelet op het bovenstaande niet zonder nadere motivering volharden bij de conclusie dat contra-indicaties de verlening van een verblijfsvergunning wegens tijdverloop in de weg staan. Beroepen gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummers: AWB 06/5525 en AWB 06/5527 AWB 06/60422 en AWB 06/60433 uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser en [eiseres], eiseres mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen tezamen, eisers, gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht, tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, thans de Minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. L.R. Reesink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij besluiten van 8 mei 2002 afwijzend beslist op de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tegen deze besluiten hebben eisers bij faxbericht van 31 mei 2002 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 november 2004 (AWB 02/42355 en 02/42348) heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingshoudende te Alkmaar de beroepen van eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten van 8 mei 2002 vernietigd. Bij besluiten van 3 januari 2006 heeft verweerder wederom afwijzend beslist op de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en tevens ambtshalve besloten geen verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘relevant tijdsverloop in de asielprocedure’ aan eisers te verlenen. Tegen de asielbesluiten hebben eisers bij faxberichten van 30 januari 2006 beroep ingesteld, bekend onder de procedurenummers AWB 06/5525 en AWB 06/5527. Deze zaken zijn behandeld ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van 4 december 2006. Het onderzoek ter zitting is ingevolge artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschorst. Tegen de besluiten ‘relevant tijdsverloop in de asielprocedure’ hebben eisers bij faxbericht van 30 januari 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van 7 december 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift ingevolgde artikel 6:15, tweede lid, van de Awb doorgezonden aan de rechtbank om te worden aangemerkt als beroepschrift, bekend onder procedurenummers AWB 06/60422 en AWB 06/60433. De behandeling van de zaken onder procedurenummers AWB 06/5525 en AWB 06/5527 is voortgezet op 5 februari 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer. De zaken onder procedurenummers AWB 06/60422 en AWB 06/60433 zijn op 5 februari 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen E. Abkarian, tolk. 2. Overwegingen 2.1. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000): "1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; ". Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vw 2000: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...) k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76); l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;". Artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, luidt als volgt: "Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen." Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), zoals dit luidde tot 14 mei 2004, kon de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag. “Er geldt – voor zover relevant – de volgende contra-indicatie: b. er zijn onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid; " 2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers toerekenbaar niet beschikken over reisdocumenten en onvoldoende gedetailleerd en coherent over hun reis naar Nederland hebben kunnen verklaren, zodat zij in de omstandigheid verkeren van artikel 31, tweede lid, sub f. van de Vw 2000. Dit gegeven, tezamen genomen met de conclusies van de taalanalist en gegevens op de geboorteakte van eiseres, maakt eisers asielrelaas ongeloofwaardig. Uit de rapportage van de taalanalist volgt verder dat eisers onjuist hebben verklaard over hun herkomst en verleden. Dit staat als contra-indicatie aan het verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van het driejaren-beleid in de weg. 2.3. Eisers menen dat hen het ontbreken van reisdocumenten en een coherent reisverhaal niet kan worden verweten. Zij bestrijden verweerders geloofwaardigheidsoordeel voorts door te verwijzen naar de conclusies van een door hen ingeschakelde taalanalist/contra-expert. Om die reden is hen bovendien ten onrechte een verblijfsvergunning regulier op grond van het driejaren-beleid onthouden. 2.4. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4.1. Verweerder heeft ter zitting nogmaals bevestigd dat eisers niet wordt tegengeworpen dat zij verwijtbaar niet beschikken over documenten waaruit hun identiteit of nationaliteit kan worden afgeleid. Eisers hebben echter verder verklaard evenmin over documenten te beschikken waarmee zij hun reisverhaal kunnen onderbouwen. Eisers zijn in 1999 via [plaatsnaam] in Georgië en [plaatsnaam] in de Russische Federatie naar Europa en vervolgens Nederland gereisd. Langs welke route zij naar [plaatsnaam] zijn gereisd weten eisers niet. Over de reis van [plaatsnaam] naar Nederland kunnen zij niets verklaren, behalve dat daarvoor $ 3.000,- aan een reisagent is betaald en in een blauw minibusje is gereisd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van die reisdocumenten eisers verweten kan worden, nu zij tegelijkertijd niet consistent, gedetailleerd en verifieerbaar kunnen verklaren over de reis die zij hebben gemaakt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de omstandigheid van artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 aanwezig kunnen achten. 2.4.2. Het voorgaande betekent dat van eisers asielrelaas voor het overige een positieve overtuigingskracht moet uitgaan en dat daarin op het niveau van relevante bijzonderheden geen vaagheden, tegenstrijdigheden en ongerijmde wendingen mogen voorkomen. Eisers hebben - samengevat en zakelijk weergegeven - verklaard dat zij vanaf hun geboorte tot hun vertrek in 1991 in [plaatsnaam] (Azerbeidjan) hebben gewoond. In 1989 zijn problemen ontstaan tussen Armeniërs en Azerbeidjanen. In 1991 zijn zij Azerbeidjan ontvlucht, nadat eiseresses ouders en zus waren vermoord. In Armenië zijn zij tijdelijk opgevangen in een dorp. Nadat eiser was meegenomen door Armeense militairen is eiseres in 1993 met haar schoonmoeder uit genoemd dorp weggejaagd vanwege hun Azerbeidjaanse afkomst. Vervolgens heeft eiseres tot 1995 in een vluchtelingencentrum verbleven, tot zij ook daar moesten vertrekken. Eiseres is vervolgens elders komen te wonen en heeft ontdekt waar haar man als krijgsgevangene verbleef . Met hulp van een derde is eiser uiteindelijk in maart 1999 vrijgekomen, waarna eisers per vrachtwagen naar Georgië zijn gereisd. 2.4.3. Verweerder meent dat van dit relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Verweerder wijst daartoe ten aanzien van eisers naar de rapporten d.d. 22 juni 2004 van taalanalist ARM-4. Deze heeft verklaard dat eisers niet in het Azeri tot tien konden tellen, noch over eenvoudige onderwerpen konden spreken en geen correcte informatie geven over school en samenleving in hun woongebied. Eisers spreken standaard Oost-Armeens, zoals dat in de republiek Armenië wordt gesproken en gebruiken enkele Russische en Azeri leenwoorden, die binnen het Armeens zeer gebruikelijk zijn. Volgens de taalanalist hebben eisers een Armeense schoolopleiding gevolgd in de Republiek Armenië. In hun Armeense uitspraak, woordkeuze en zinsbouw is het dialect van Goi (Salmast), zoals dat in Nakhidzjevan wordt gesproken, niet te herkennen. Verweerder wijst voorts op een door eiseres overgelegde geboorte-akte waarop een stempel staat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Artashat (Armenië) dat op 1 juli 1989 een paspoort is afgegeven, dit correspondeert aldus verweerder niet met eisers verklaringen dat zij pas in 1991 naar Armenië zijn gegaan. 2.4.4.1. Eisers hebben een contra-expertise ingewonnen bij Prof. dr. J.J.S. Weitenberg, bijzonder hoogleraar Armeense studies aan de Rijksuniversiteit Leiden. Deze komt tot de slotsom dat de door eisers gesproken taal het modern Oost-Armeens is en dat dit de normatieve taal is van alle Armeniërs in de voormalige Sovjet-Unie, niet alleen in de republiek Armenië, maar ook in [plaatsnaam] en op iedere plaats in de regio waar Armeens wordt onderwezen op scholen, ook in Nakhidjevan. Voorts stelt de contra-expert, dat de taalanalyse ten onrechte van de aanname uitgaat dat eisers via het Armeense Khoy-dialekt herleidbaar zou moeten zijn op Nakhidjevan. Hoewel er in veel enclaves binnen Nakhidjevan Khoy gesproken wordt is dit nu juist niet het geval in [plaatsnaam], dat behoort tot het dialektgebied van het Meghri. Voorzover eisers taal dialektkenmerken vertoont zijn die volgens de contra-expert niet met het Meghri in tegenspraak. Het is aldus de contra-expert ook onjuist eisers vanwege de afwezigheid van dialekt-kenmerken eenduidig in de republiek Armenië te plaatsen omdat de Armeense bevolking van Nakhidjevan in de loop der jaren is gedesïntegreerd en daarmee de basis aan dialektgebruik is komen te ontvallen. Eisers verklaring voor het feit dat nauwelijks Azeri wordt beheerst acht de contra-expert een natuurlijke, omdat beheersing daarvan voor de Armeense minderheid ter plaatse nauwelijks functionaliteit had. Dat eisers een vorm van Russisch spreken die in de republiek Armenië thuishoort is niet met hun relaas in tegenspraak, omdat zij immers woonden op nauwelijks drie kilometer afstand van de Armeense grens. 2.4.4.2. Met betrekking tot eiser overweegt de contra-expert nog aanvullend dat hem niet van manipulatie is gebleken ("probeert dialekt te spreken" aldus de taalanalist), maar wel dat eiser moeizaam spreekt en dat van accentpatronen sprake is die passen binnen het eerdergenoemde Meghri-dialekt. Dat eiser nauwelijks Azeri spreekt, hoewel hij een Azeri vader had acht de contra-expert evenmin ongerijmd, nu vader overleed toen eiser erg jong was en zijn moeder Armeense was, zodat de taalkundige beïnvloeding door vader slechts miniem kan zijn geweest. Met betrekking tot eiseres bestrijdt de contra-expert gemotiveerd - door een aantal bestanddelen in eiseresses relaas te vergelijken - de conclusie van de taalanalist dat eiseres incorrecte informatie zou hebben gegeven over de samenleving in Alahi, welke informatie hij daarentegen wel correct acht. 2.4.5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) mag verweerder de conclusies van een taalanalist in beginsel als deskundigenbericht in zijn beoordeling betrekken, tenzij eiser daartegenover zoveel heeft aangevoerd, dat er reden voor twijfel ontstaat. Van dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank gezien het voorgaande toch wel sprake en het had gezien de herkomst, de uitgebreidheid en de inhoud van de contra-expertise op verweerders weg gelegen gemotiveerd uiteen te zetten waarom de conclusies van de contra-expert minder juist zijn dan die van de taalanalist. Dat heeft verweerder nagelaten. Verweerder heeft in de bestreden besluiten eigenlijk niet meer gedaan dan benadrukken dat de deskundigheid en betrouwbaarheid van taalanalist ARM-4 onvoldoende ter diskussie staan en heeft voorts alleen diens conclusies en argumenten herhaald. 2.4.6. Eveneens vaste jurisprudentie van de ABRS is - zakelijk weergegeven - dat de terughoudende toets die de rechter op verweerders geloofwaardigheidsoordeel heeft uit te voeren, eraan in de weg staat dat de rechtbank de grondslag onder dat oordeel vervallen acht, indien verweerder zich daartoe op meerdere argumenten en bestanddelen uit het relaas heeft gebaseerd en de rechtbank dat ten aanzien van één argument of bestanddeel onjuist of onvoldoende gemotiveerd acht. Echter indien het door de rechtbank betwijfelde bestanddeel in verweerders beoordeling centraal heeft gestaan kan het wegvallen van dat bestanddeel de grondslag van verweerders toets zozeer aantasten, dat daar zonder nadere motivering niet langer meer in redelijkheid bij volhard kan worden. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven, dat de taalanalyse voor hem bij de beoordeling het centrale en doorslaggevende punt is geweest. 2.4.7. Evenzeer kan verweerder gelet op het bovenstaande niet zonder nadere motivering volharden bij de conclusie dat contra-indicaties de verlening van een verblijfsvergunning wegens tijdverloop in de weg staan. De beroepen behoren mitsdien gegrond te worden verklaard. 2.5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van deze beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,= (2 punten voor de onderscheidenlijke beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eisers nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt de bestreden besluiten; - bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten neemt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van deze beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op: € 966,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eisers moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.