Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0563

Datum uitspraak2007-02-27
Datum gepubliceerd2007-03-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/6225
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / zicht op uitzetting / Suriname Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de autoriteiten van Suriname op 26 januari 2007 de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben bericht dat een presentatie in persoon nog niet kan plaatsvinden. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de Surinaamse autoriteiten slechts bij een presentatie in persoon bereid zijn een laissez-passer af te geven. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat er tweewekelijks in persoon bij voormelde autoriteiten wordt gepresenteerd, waarbij vier personen kunnen worden gepresenteerd. Laatstelijk is op 21 februari 2007 in persoon gepresenteerd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat eiser op plaats 42 op de wachtlijst staat om in persoon gepresenteerd te worden. Hoewel de gemachtigde van verweerder heeft benadrukt dat een plaatsaanduiding op deze wachtlijst geen statisch gegeven betreft, is de rechtbank van oordeel dat uitgegaan kan worden van een indicatieve duur van vijf maanden, eer eiser aan de beurt komt te worden gepresenteerd. Gelet op de duur van de onderhavige bewaring, thans bijna vier maanden, de lange duur van de periode tot de presentatie, alsmede de omstandigheid dat de eventuele afgifte van een laissez-passer ook enige tijd in beslag zal nemen, zo daar al toe wordt besloten, is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt, zodat geoordeeld dient te worden dat de voortduring van de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. De bewaring dient derhalve te worden opgeheven.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 07/6225 uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser, gemachtigde: mr.drs. R.P. Dielbandhoesing, advocaat te 's-Gravenhage, tegen de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage (voorheen de Minister voor Vreemdelingen en Integratie), verweerder, gemachtigde: mw. mr. H. Hanssen-Telman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 9 februari 2007 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 18 januari 2007 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 23 februari 2007 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is in persoon ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de autoriteiten van Suriname op 26 januari 2007 de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben bericht dat een presentatie in persoon nog niet kan plaatsvinden. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de Surinaamse autoriteiten slechts bij een presentatie in persoon bereid zijn een laissez-passer af te geven. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat er tweewekelijks in persoon bij voormelde autoriteiten wordt gepresenteerd, waarbij vier personen kunnen worden gepresenteerd. Laatstelijk is op 21 februari 2007 in persoon gepresenteerd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat eiser op plaats 42 op de wachtlijst staat om in persoon gepresenteerd te worden. Hoewel de gemachtigde van verweerder heeft benadrukt dat een plaatsaanduiding op deze wachtlijst geen statisch gegeven betreft, is de rechtbank van oordeel dat uitgegaan kan worden van een indicatieve duur van vijf maanden, eer eiser aan de beurt komt te worden gepresenteerd. Gelet op de duur van de onderhavige bewaring, thans bijna vier maanden, de lange duur van de periode tot de presentatie, alsmede de omstandigheid dat de eventuele afgifte van een laissez-passer ook enige tijd in beslag zal nemen, zo daar al toe wordt besloten, is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt, zodat geoordeeld dient te worden dat de voortduring van de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. De bewaring dient derhalve te worden opgeheven. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat met stijgende verbazing is kennisgenomen van de door de gemachtigde van eiser in zijn fax van 14 februari 2007 naar voren gebrachte stelling dat hem de uitspraak van de rechtbank al bekend is en dat hij zijn beroepschrift evengoed naar de derde boomstronk van de Thomas Moruslaan te Utopia kan sturen. Deze stelling dient wegens algehele onbegrijpelijkheid te worden verworpen. De rechtbank acht geen gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen. 2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.4. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming; - wijst het verzoek om schadevergoeding af; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die de eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 322,- ten bedrage van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die voormelde kosten aan de griffier dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en mr. M. Hasanian, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 27 februari 2007 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.