
Jurisprudentie
BA0576
Datum uitspraak2007-03-09
Datum gepubliceerd2007-03-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/7108 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/7108 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Juistheid oordeel over belastbaarheid en de daaraan gekoppelde voorgehouden functies.
Uitspraak
04/7108 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2004, 04/719 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 9 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.D. van de Roemer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
II. OVERWEGINGEN
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zodanig zijn vermeld in de aangevallen uitspraak.
Appellant heeft zich niet met het ongegrond verklaren van zijn beroep kunnen verenigen en heeft in hoger beroep - mede onder verwijzing naar de gronden van het beroep in eerste aanleg - aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat hij sinds november 1997 een volledige WAO-uitkering heeft ontvangen en dat die uitkering per 20 april 2004 (de datum in geding) is herzien naar 55-65%, terwijl zijn klachten eerder zijn toegenomen dan afgenomen. Het onderzoek naar zijn beperkingen is niet zorgvuldig verricht en op de in geding zijnde datum had hij geen mogelijkheden zich fysiek en psychisch in te spannen. Appellant verwijst hierbij naar het schrijven van internist dr. J.W. Mulder van 28 augustus 2003. Tevens beroept appellant zich op het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten.
De Raad is van oordeel dat de gedingstukken geen grondslag bieden voor het standpunt van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondeugdelijk is. Evenmin heeft de Raad uit de voorhanden zijnde gegevens kunnen afleiden dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft beoordeeld. De Raad overweegt hiertoe dat de verzekeringsarts de gedingstukken heeft bestudeerd en appellant heeft gezien en gesproken. Uit de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) blijkt dat er met de vastgestelde beperkingen van appellant rekening is gehouden. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML aangescherpt door een urenbeperking van 20 uur per week, verdeeld over 5 dagen, vast te stellen.
In het schrijven van Mulder acht de Raad evenmin aanknopingspunten gelegen voor het standpunt van appellant dat hij op de in geding zijnde datum niet tot het verrichten van arbeid in staat was. Mulder heeft weliswaar geschreven dat het hem niet reƫel lijkt om van iemand met appellants leeftijd en met een dergelijke voorgeschiedenis te verwachten dat hij na zeven jaar weer kan deelnemen aan het arbeidsproces, maar de internist verliest bij deze stelling de criteria van de WAO uit het oog. Bovendien heeft het schrijven van Mulder geen betrekking op de hier in geding zijnde datum.
Voorts is de Raad van oordeel dat aan appellant voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen zijn voorgehouden die vallen binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellant en die de conclusie rechtvaardigen dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op 55-65%. Het Uwv heeft met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 maart 2005 nogmaals en wederom voldoende gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de geselecteerde functies te verrichten.
Het beroep van appellant op het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten treft evenmin doel, reeds omdat dit Besluit op de datum hier in geding nog niet in werking was getreden.
Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.