
Jurisprudentie
BA0583
Datum uitspraak2007-02-28
Datum gepubliceerd2007-03-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/34 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/34 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO.
Uitspraak
05/34 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2004, 03/2794 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.J. van Geffen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2007. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Geffen. Namens het Uwv is verschenen
E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 27 november 2002 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 8 januari 2003 ingetrokken, onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 7 november 2002 minder was dan 15%.
Bij besluit van 15 mei 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 november 2002 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 januari 2003 vastgesteld op 25 tot 35%.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de klachten van appellante medisch niet zijn geobjectiveerd en dat appellante onvoldoende medische gegevens heeft aangereikt om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de belasting van de geduide functies ruim binnen de belastbaarheid van appellante blijft.
In hoger beroep stelt appellante dat haar klachten wel kunnen worden geobjectiveerd, en dat – voor zover dit niet het geval zou zijn – sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Daarnaast is gesteld dat de onderzoeken van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig zijn geweest en dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom, hetgeen aanleiding zou moeten zijn voor het aannemen van een urenbeperking. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante naar een rapport van L.J. Haak, arts, waarin deze aangeeft dat een gericht onderzoek naar en een beschouwing van de meer algemene aspecten van chronische pijn, ontbreekt. Appellante voert tevens aan dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) ongerijmdheden bevat ten aanzien van het onderdeel “knielen of hurken” enerzijds en het onderdeel “geknield of gehurkt actief zijn” anderzijds. Tenslotte brengt appellante naar voren dat het bestreden besluit niet voldoet aan de door de Raad in haar jurisprudentie ten aanzien van met behulp van het CBBS tot stand gekomen schattingsbesluiten gestelde eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
Het Uwv stelt zich op het standpunt dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, in staat moet worden geacht om passende werkzaamheden te verrichten, waarbij het Uwv aanvoert dat appellante geen nieuwe, door deskundigen onderbouwde medische feiten of arbeidskundige gronden naar voren heeft gebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Ook de Raad kan op grond van de ten aanzien van appellante ter beschikking staande medische gegevens tot geen andere conclusie komen dan dat er geen medisch objectiveerbare aandoening is vastgesteld. Niettemin heeft de bezwaarverzekeringsarts, door meerdere beperkingen op te nemen in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende FML, wel rekening gehouden met de door appellante geuite klachten. De Raad stelt vast dat ook in hoger beroep namens appellante geen medische gegevens zijn ingebracht die steun zouden kunnen verlenen aan de eigen opvatting van appellante dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat ten onrechte geen duurbeperking in aanmerking is genomen. Naar het oordeel van de Raad is voor het ontbreken van een noodzaak tot een duurbeperking een overtuigende motivering verstrekt door de bezwaarverzekeringsarts. Het rapport van Haak kan, mede gelet op het feit dat hij appellante niet zelf heeft onderzocht, niet tot een ander oordeel leiden.
Ten aanzien van de door appellante gestelde ongerijmdheden in de FML oordeelt de Raad dat dit – wat daar ook van zij – niet kan leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid, nu in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen sprake is van een overschrijding van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante ten aanzien van de onderdelen knielen of hurken dan wel geknield of gehurkt actief zijn.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit merkt de Raad op dat de bezwaararbeidsdeskundigen in hun rapportages van 24 april 2003 en
16 september 2003 – en daarmee voorafgaand aan de beslissing op bezwaar – een uitvoerige motivering hebben gegeven met betrekking tot de passendheid van de functies binnen de functionele mogelijkheden van appellante. Ook overigens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om de geselecteerde functies niet voor appellante geschikt te achten. De aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en de overige gedingstukken hebben de Raad voldoende inzicht geboden in en een voldoende mogelijkheid tot toetsing verschaft van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting in het onderhavige geval berust.
Het hoger beroep van appellante slaagt derhalve niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007.
(get) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get) J.J. Janssen.