Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0590

Datum uitspraak2007-03-14
Datum gepubliceerd2007-03-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers0600478
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof begrijpt dat de man zich beroept op een dwaling omtrent de juridische betekenis van de erkenning en de rechtsgevolgen die daaraan verbonden zijn. Het beroep op dwaling waarop genoemde bepaling van het BW het oog heeft is echter niet zo ruim dat daaronder ook een beroep op de onderhavige rechtsdwaling zou vallen, die de man immers - door zich tevoren behoorlijk door een deskundige te doen voorlichten - had kunnen voorkomen en die hij - nu niet gesteld of gebleken is, dat hij dit heeft gedaan - aan zichzelf te wijten heeft. Dit betekent dat hij aan de erkenning gebonden blijft. De door hem gestelde feiten en omstandigheden leveren zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ook geen ander wilsgebrek op dat aanleiding zou kunnen geven tot de verzochte vernietiging van de erkenning.


Uitspraak

Beschikking d.d. 14 maart 2007 Rekestnummer 0600478 HET GERECHTSHOF TE ARNHEM Nevenzittingsplaats Leeuwarden Beschikking inzake [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, hierna te noemen: de man, toevoeging, procureur mr. H.A. van der Kley, en [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vrouw, belanghebbende, en mr. I.M. Verhaar advocaat en procureur te Zwolle in de hoedanigheid van bijzondere curator, hierna te noemen: de bijzondere curator, belanghebbende. Het geding in eerste aanleg Bij beschikking van 4 juli 2006 heeft de rechtbank te Zwolle-Lelystad de man in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning door hem gedaan op 11 mei 1999 van de op [datum] uit de vrouw geboren minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]) en tot bepaling dat de geslachtsnaam van deze minderjarige zal luiden [geslachtsnaam vrouw], niet ontvankelijk verklaard. Het geding in hoger beroep Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 4 oktober 2006, heeft de man verzocht de beschikking van 4 juli 2006 te vernietigen en opnieuw beslissende de erkenning door hem van [minderjarige] te vernietigen en te bepalen dat de geslachtsnaam van [minderjarige] zal luiden: [geslachtsnaam vrouw]. Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minderjarige [minderjarige] in de procedure in hoger beroep zijn mening niet kenbaar gemaakt. In eerste aanleg heeft de bijzondere curator een brief van [minderjarige] d.d. 30 mei 2006 in het geding gebracht waarin hij - zakelijk weergegeven - verklaart dat hij akkoord gaat met het verzoek van de man. Ter zitting van 23 januari 2007 is de zaak behandeld. De beoordeling Inleiding 1. Op [datum] is in de gemeente Zwolle geboren de minderjarige [minderjarige] [geslachtsnaam vrouw]. De man is niet de biologische vader van [minderjarige]. [minderjarige] is op 11 mei 1999 door de man erkend en bij die gelegenheid is gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam man], de geslachtsnaam van de man. Op [datum] zijn de man en de vrouw gehuwd. Dit huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 24 november 2004 in de registers van de burgerlijke stand. 2. Bij inleidend verzoekschrift d.d. 17 maart 2006, heeft de man de rechtbank verzocht de erkenning van de minderjarige [minderjarige] te vernietigen en te bepalen dat de geslachtsnaam van [minderjarige] zal luiden: [geslachtsnaam vrouw]. 3. Bij beschikking van 4 juli 2006 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de man in zijn verzoek niet ontvankelijk verklaard. Het door de man ingestelde hoger beroep richt zich tegen deze beschikking. Vernietiging van erkenning? 4. Als uitgangpunt geldt dat de erkenner in beginsel niet terug kan komen op de door hem gedane erkenning, ook als hij, zoals in het onderhavige geval, niet de biologische vader is van het kind. Als uitzondering geldt artikel 1:205, eerste lid, aanhef en onder b, BW, waarin is bepaald dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, onder meer door de erkenner kan worden ingediend, indien hij stelt dat hij door dwaling of een ander wilsgebrek tot die erkenning is bewogen. 5. De man heeft gesteld dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is en dat hem dit ten tijde van de erkenning bekend was. De man heeft voorts gesteld dat hij op grond van een verkeerde voorstelling van zaken tot de erkenning van [minderjarige] is overgegaan. In de eerste plaats verkeerde hij, na het overlijden van de grootvader van [minderjarige] die ook toeziend voogd van [minderjarige] was, in de - achteraf onjuist gebleken - veronderstelling dat moest worden voorzien in de toeziende voogdij. In de tweede plaats vond de erkenning plaats toen de man en de vrouw met elkaar in ondertrouw gingen. Aan de betekenis van de erkenning is bij die gelegenheid geen aandacht geschonken. Ten slotte wist de man niet dat er voor hem met betrekking tot de erkenning van [minderjarige] een keuze mogelijk was. De man verkeerde in de veronderstelling dat de erkenning hoorde bij de ondertrouw. De man stelt op al deze punten te hebben gedwaald en baseert hierop zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige]. 6. Het hof begrijpt dat de man zich beroept op een dwaling omtrent de juridische betekenis van de erkenning en de rechtsgevolgen die daaraan verbonden zijn. Het beroep op dwaling waarop genoemde bepaling van het BW het oog heeft is echter niet zo ruim dat daaronder ook een beroep op de onderhavige rechtsdwaling zou vallen, die de man immers - door zich tevoren behoorlijk door een deskundige te doen voorlichten - had kunnen voorkomen en die hij - nu niet gesteld of gebleken is, dat hij dit heeft gedaan - aan zichzelf te wijten heeft. Dit betekent dat hij aan de erkenning gebonden blijft. De door hem gestelde feiten en omstandigheden leveren zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ook geen ander wilsgebrek op dat aanleiding zou kunnen geven tot de verzochte vernietiging van de erkenning. Slotsom 7. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven. Weliswaar slaagt de eerste grief, omdat op grond van de nader door de man gegeven toelichting moet worden geoordeeld dat hij het verzoek tijdig heeft ingediend, maar dat kan hem niet baten, omdat dat verzoek op grond van het hiervoor overwogene moet worden afgewezen. Bij de behandeling van de overige grieven heeft de man bij deze stand van zaken geen belang. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw beslissende: wijst af het verzoek van de man, tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige [minderjarige], geboren op [datum]. Aldus gegeven door prof. mr. Hermans, voorzitter, Makkinga en Willems, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Van den Bosch als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 14 maart 2007.