
Jurisprudentie
BA0622
Datum uitspraak2007-03-14
Datum gepubliceerd2007-03-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602521/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602521/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Brunssum, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 mei 2005 en 14 juni 2005, het bestemmingsplan "Rumpen" vastgesteld.
Uitspraak
200602521/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beide gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Brunssum, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 mei 2005 en 14 juni 2005, het bestemmingsplan "Rumpen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 februari 2006, kenmerk 2006/6603, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 3 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 mei 2006.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. T.C. van der Meulen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij het college van burgemeester en wethouders gehoord, vertegenwoordigd door mr. H.D. Lelieveld, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.3. Appellanten stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden", die betrekking hebben op de percelen aan de [locatie1]-[locatie 2]. Appellanten stellen tevens dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 12, leden A, B, onder 1, en D, onder b, van de voorschriften.
Daartoe stellen appellanten onder meer dat verweerder heeft nagelaten inhoudelijk in te gaan op de bedenkingen dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, dat een deel van de woonbestemming niet binnen de planperiode gerealiseerd zal worden en dat er in artikel 12, lid A, van de voorschriften ten onrechte een sterfhuisconstructie is opgenomen voor afwijkend gebruik. Dit afwijkend gebruik is ter plaatse van de [locatie1] en [locatie 3] onjuist aangeduid als meubelzaak. Ten slotte is niet ingegaan op de bedenking dat de keuze voor de vrijstellingsbevoegdheid tot 4 bouwlagen, als weergegeven in artikel 12, lid D, onder b, van de voorschriften, niet ruimtelijk is onderbouwd.
Appellanten wensen aan de [locatie1]-[locatie 2] hun bouwplan te kunnen realiseren dat bestaat uit de bouw van appartementen, de vernieuwing van de bestaande winkel (met een afname van het winkelvloeroppervlak) en een parkeerkelder.
Het bestreden besluit
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien de plandelen in kwestie en artikel 12, leden A, B, onder 1, en D, onder b, van de voorschriften in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft de plandelen en deze voorschriften goedgekeurd. Volgens de POL-aanvulling "Diensten en Locaties" komen woongebieden in beperkte mate in aanmerking voor detailhandel, waarbij de gemeentebesturen zelf verantwoordelijk zijn voor de daadwerkelijke invulling. In de POL-aanvulling wordt tevens aangegeven dat voor Brunssum het winkelaanbod voor dagelijkse en niet-dagelijkse producten meer dan voldoende is en dat voorzichtig omgegaan dient te worden met uitbreidingsruimte voor detailhandel. De uitgangspunten in het onderhavige bestemmingsplan passen binnen dit provinciaal beleidskader.
De ingediende bouwaanvraag wijkt af van het plan dat werd ingediend ten faveure van de principe-uitspraak, in die zin dat winkelruimte is vervangen door supermarkt. Overschrijding van enige termijn met betrekking tot de bouwaanvraag en eventueel gewekte verwachtingen worden niet meegenomen in de beoordeling van dit vastgestelde bestemmingsplan.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. De percelen aan de [locatie 1]-[locatie 2] hebben, voor zover hier van belang, de bestemming "Woondoeleinden" met als aanduiding "maximaal 3 bouwlagen".
2.5.2. Ingevolge artikel 12, lid A, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen de bestaande afwijkende functies conform de weergave in bijlage 3 worden gehandhaafd. In bijlage 3 van de voorschriften is voor de percelen [locatie 1] en [locatie 3] de afwijkende functie "meubelzaak" opgenomen.
2.5.3. Ingevolge artikel 12, leden B, onder 1, en D, onder b, van de planvoorschriften wordt op de plankaart in het middelste vak van de matrix het maximaal aantal bouwlagen voor de aaneengesloten gronden met de bestemming "Woondoeleinden" aangegeven. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen voor het verhogen van het maximaal aantal toegestane bouwlagen met 1 bouwlaag.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Appellanten hebben in hun bedenkingen naar voren gebracht dat het plan financieel onuitvoerbaar is. Tevens hebben appellanten hierin bezwaren gemaakt tegen artikel 12, leden A, B, onder 1, en D, onder b, van de planvoorschriften. Verweerder is hierop in het bestreden besluit echter in het geheel niet ingegaan. In verband hiermee komt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
2.7. Ter zitting is de Afdeling verder gebleken dat het uitgangspunt van verweerder dat er op de percelen [locatie 1] en [locatie 3] een meubelzaak is gevestigd, berust op een feitelijk onjuiste grondslag. Van de zijde van het gemeentebestuur is ter zitting erkend dat ten tijde van de vaststelling van het plan op deze percelen geen meubelzaak was gevestigd, maar dat deze percelen toen reeds voor andere detailhandelsactiviteiten worden gebruikt. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling het bestreden besluit in zoverre tevens genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.9. Gelet hierop behoeven de overige gronden van het beroep geen bespreking.
Proceskosten
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 14 februari 2006, kenmerk 2006/6603, voor zover het betreft de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden", die betrekking hebben op de percelen [locatie 1]-[locatie 2] en artikel 12, leden A, B, onder 1, en D, onder b, van de planvoorschriften;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 679,83 (zegge: zeshonderdnegenenzeventig euro en drieëntachtig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007
177-521.