
Jurisprudentie
BA0624
Datum uitspraak2007-03-14
Datum gepubliceerd2007-03-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606274/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606274/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 1.1.1 van de Bijlage behorende bij het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit).
Uitspraak
200606274/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Oudewater,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 1.1.1 van de Bijlage behorende bij het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit).
Bij besluit van 27 juli 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante en van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, [gemachtigde] en A. Vreeswijk, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.P.W. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, mr. drs. W.M. Logtenberg en ing. A. de Vast, beiden ambtenaar van de Milieudienst Midden-Holland, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [partij], in persoon, bijgestaan door mr. M.C. Brans, advocaat te Arnhem.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de Bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, geldt voor het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat de niveaus op de in de tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer mogen bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
2.2. De bij besluit van 31 maart 2006 opgelegde last strekt tot naleving van dit voorschrift en houdt in dat - in afwachting van de bouw van een geluidsscherm ten behoeve van de woning van [partij] aan de [locatie] - tussen 19.00 en 07.00 uur geen transportbewegingen op het bedrijfsterrein mogen plaatsvinden.
2.3. Niet in geschil is dat de geluidgrenswaarden voor het piekgeluid die zijn opgenomen in voorschrift 1.1.1 zijn overschreden, zodat verweerder bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
2.3.1. Appellante voert aan dat verweerder niettemin had moeten afzien van handhavend optreden, omdat de overtreding op korte termijn zal worden beëindigd door het oprichten van het geluidsscherm.
Daarnaast betoogt appellante dat handhavend optreden onevenredig is. In dat verband voert zij onder meer aan dat het verbieden van de transportbewegingen tussen 19.00 en 7.00 uur onaanvaardbare financiële gevolgen heeft, dat de woning van [partij] minder bescherming tegen geluidhinder verdient omdat deze op een bedrijventerrein is gelegen en dat appellante reeds verschillende geluidreducerende maatregelen heeft getroffen, terwijl [partij] de plaatsing van een geluidsscherm steeds heeft tegengehouden. Verder stelt appellante dat handhavend optreden in strijd is met de door verweerder gedane toezegging dat de bedrijfsactiviteiten na de verplaatsing van de inrichting naar de huidige locatie ongewijzigd zouden kunnen worden voortgezet.
2.3.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.3. De Afdeling acht het aannemelijk dat na de oprichting van een geluidsscherm zoals beschreven in het akoestisch rapport van AV Consulting B.V. van 13 juni 2006 en het aanvullend akoestisch rapport van 20 oktober 2006, aan voorschrift 1.1.1 van de Bijlage bij het Besluit kan worden voldaan. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was echter nog geen ontvankelijke aanvraag om een bouwvergunning voor het geluidsscherm ingediend. Voorts moet worden aangenomen dat de bouw van het scherm, indien daarvoor vergunning wordt verleend, nog enige tijd in beslag zal nemen. Verweerder heeft zich daarom bij het nemen van het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat beëindiging van de overtreding niet binnen afzienbare tijd was te verwachten. In zoverre bestond geen aanleiding af te zien van handhaving.
2.3.4. Voorts heeft verweerder terecht betekenis gehecht aan feit dat de overschrijdingen van de geluidgrenswaarden aanzienlijk zijn en dat deze al geruime tijd duren. Daarbij heeft verweerder de woning van [partij] terecht als een woning in de zin van het Besluit aangemerkt en niet als een bedrijfswoning. Ten aanzien van de financiële gevolgen voor appellante heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat het stilleggen van de transportbewegingen tijdelijk is. Appellante heeft in dat verband niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanig onevenredigheid dat van handhaving zou moeten worden afgezien. Verder is niet gebleken van concrete toezeggingen waarop appellante in rechte mocht vertrouwen.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Dat appellante reeds geluidsreducerende maatregelen heeft getroffen, kan niet als zo’n omstandigheid gelden, evenmin als het feit dat [partij] zich heeft gemengd in de procedure tot verlening van een bouwvergunning voor het geluidsscherm.
2.3.5. Voor zover appellante ter zitting heeft betoogd dat met een minder verstrekkende last kon worden volstaan, namelijk dat in de avond- en nachtperiode uitsluitend de meest oostelijke in- en uitrit mag worden gebruikt, kan de Afdeling hierin niet meegaan, reeds omdat niet vaststaat, dat daarmee de overtreding van voorschrift 1.1.1 zal worden beëindigd.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007
190-483.