Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0984

Datum uitspraak2006-12-21
Datum gepubliceerd2007-03-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers03/864017-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

XTC-productie. Medeplichtigheid. Ontslag van rechtsvervolging: een (psychische) overmachtsituatie. De rechtbank motiveert uitvoerig waarom hiervan sprake is: Verdachte werd verzocht om een stal te verhuren voor de opslag van meubels. Verdachte wilde zich enkele dagen beraden. Vervolgens werd verdachte zonder geconfronteerd met het feit dat de loods door de huurder in gebruik was genomen. Enige tijd later is verdachte naar de te verhuren stal gegaan en trof hij twee hem onbekende personen en voorwerpen, zoals vaten, aan. Verdachte heeft die personen er toen op aangesproken. Op indringende wijze werd verdachte toen te verstaan gegeven dat van hem werd verwacht dat hij zou medewerken. Bij verdachte ontstond angst. Verdachte vertrouwde de zaak niet meer en wilde de politie inschakelen. Vanwege de bedreigende situatie had hij enige tijd nodig om te bedenken hoe hij zo veilig mogelijk een einde aan de situatie kon maken. Voordat verdachte daartoe voldoende gelegenheid had gekregen vond de inval door de politie plaats. Gezien de aard van de criminele activiteit van de huurder, de korte duur van de periode en de persoon van verdachte acht de rechtbank deze gang van zaken aannemelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich in een dusdanig benarde situatie bevond dat niet zonder meer van hem verwacht kon worden dat hij daar met onmiddellijke ingang een einde aan zou maken, zodat juridisch gezien sprake was van overmacht. Derhalve dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Parketnummer : 03/864017-05 Uitspraak d.d. : 21 december 2006 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Maastricht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornaam] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli, 17, 22 en 29 november, 5 en 7 december 2006. 2. De tenlastelegging. De verdachte staat terecht ter zake dat: [medeverdachte I] en/of [medeverdachte II] en/of een of meer ander(en) in of omstreeks de periode van 15 oktober 2005 tot en met 29 november 2005 te Nederweert-Eind, in elk geval in de gemeente Nederweert, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk hebben/heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 15 oktober 2005 tot en met 29 november 2005 te Nederweert-Eind, in elk geval in de gemeente Nederweert opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door toen en daar - een schuur/loods, in elk geval (een) ruimte(s) en/of water en/of elektriciteit aan die [medeverdachte I] en/of [medeverdachte II] en/of een of meer anderen ter beschikking te stellen; (artikel 2B en/of D Opiumwet juncto artikel 10 Opiumwet) (artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht) subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2005 tot en met 29 november 2005 te Nederweert-Eind, in elk geval in de gemeente Nederweert, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, in elk geval van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens) - een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk daartoe: * (een) stal(len)/loods(en)/ruimte(n) behorende bij het perceel [adres I] te Nederweert-Eind, in elk geval de gemeente Nederweert verhuurd en/of ter beschikking gesteld en/of * aldaar (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) stof(fen) bevattende PMK en/of zoutzuur en/of aceton en/of methanol en/of isopropylalcohol en/of methylamine, zijnde stof(fen) welke (kunnen) worden aangewend voor de productie van MDMA en/of amfetamine, opgeslagen en/of voorhanden gehad en/of * aldaar hardware, te weten een drukketel en/of een destillatieketel en/of 9, althans een aantal diepvrieskist(en) en/of een centrifuge welke (kunnen) worden aangewend voor de productie van synthetische drugs, voorhanden gehad. (artikel 10a Opiumwet). (zaaksdossier 2) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 juli 2006 gevorderd dat het onder primair ten laste gelegde feit zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde periode dient te worden teruggebracht tot de periode van omstreeks 31 oktober 2005 tot en met 29 november 2005, aangezien in de telasteleggin genoemde periode te lang is. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de paginanummering van door de officier van justitie voor fotokopie conform ondertekende fotokopie van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal door het korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Zuid-Nederland, d.d. 23 mei 2006, nummer 25-006129-0 (onderzoek Everzwijn), Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank het navolgende. Tijdens de terechtzitting van 17 november 2006 heeft de verdachte erkend dat hij in de periode van 31 oktober 2005 tot en met 29 november 2005 een stal behorend bij zijn boerderij gelegen aan de [adres] te Nederweert-Eind heeft verhuurd aan een man, en dat hij er na enkele dagen achterkwam dat deze stal werd gebruikt voor activiteiten die vermoedelijk met drugs of alcohol te maken hadden. Door vervolgens geen actie te ondernemen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er in de door hem ter beschikking gestelde stal verdovende middelen, zoals XTC zou worden geproduceerd. Met betrekking tot "[medeverdachte I] en/of [medeverdachte II]" en "tezamen en in vereniging met anderen", zijn als bewijsmiddelen de navolgende stukken aanwezig. -Een proces verbaal van aanhouding d.d. 29 november 2005, onder andere inhoudende de aanhouding van [medeverdachte I] en een N.N. verdachte. Dit proces-verbaal omvat onder andere de aanhouding van [medeverdachte I] en een onbekend persoon in de woning gelegen aan de [adres] te Nederweert. Van de onbekende persoon komt op een later tijdstip vast te staan dat dit verdachte [medeverdachte II] is geweest. (Dossier B, pagina 804-806) -Een aanvullend proces-verbaal d.d. 30 november 2005, bevattende het relaas van verbalisanten T.M.J. Vrenken en M.H.A. van Aaken. De betreffende verbalisanten verklaren dat zij op 29 november 2005 omstreeks 07.45 uur, in een loods gelegen achter en behorende bij [adres] te Nederweert-Eind een persoon aangehouden hebben. Deze persoon bleek na raadpleging van een foto uit het HKD-systeem te zijn [medeverdachte II]. (Dossier B, pagina's 810-811) Ten aanzien van "het vervaardigen en/of bereiden van een materiaal bevattende MDMA", zijn als bewijsmiddelen de navolgende stukken aanwezig. -Een proces-verbaal d.d. 15 mei 2006, bevattende een samenvatting van het onderzoek met betrekking tot de in Nederweert - Eind aangetroffen laboratorium / productieruimte. Dit proces verbaal omvat onder andere een omschrijving van de productielocatie/laboratorium dat daadwerkelijk in werking was. In de stal behorende bij [adres] te Nederweert-Eind werden een viertal ruimtes daadwerkelijk in gebruik voor MDMA aangetroffen, namelijk: 1.D.1: Een productieruimte met reactievaten. In deze ruimte werden onder andere mengkuipen met aanwezige restanten MDMA-poeder aangetroffen. 1.D.2: Een ruimte bestemt voor de opslag van gasflessen. In deze ruimte werden onder andere nieuwe en gebruikt speciekuipen met daarin vermoedelijk MDMA-poeder aangetroffen. Ook stond werd er in deze ruimte een droogruimte aangetroffen met restsporen van MDMA-poeder. 1.D.3: Een gang met vaten en afzuigapparatuur. 1.D.4: Een ruimte bedoeld als vries- en kristallisatieruimte. Hierin stonden een negental vrieskisten opgesteld die in werking waren. In ieder van deze vrieskisten zaten vaten met daarin vermoedelijk MDMA-base (=olie) die opgelost was in een oplosmiddel. 1.D.5: Een centrifugeruimte met vaten. Hierin bevond zich onder andere een grote industriƫle centrifuge die blijkbaar gebruikt werd ten behoeve van filtratie van eerder genoemd MDMA-zout in de vriezers. Nabij deze centrifuge lagen katoenen centrifugezakken met restanten MDMA-poeder. (Zaaksdossier 3, ZK 3.11-ZK 3.13, in het bijzonder de omschrijving van RBS 26-001870) - Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 21 februari 2006, inhoudende een onderzoek naar de aanwezigheid van en/of vervaardiging van middelen, welke vallen onder de bepalingen van de Opiumwet. Uit dit onderzoek blijkt dat er in de stal behorende bij [adres] te Nederweert-Eind, MDMA werd vervaardigd en bewerkt. Daarnaast was er ook MDMA aanwezig. (Zaaksdossier 3, pagina 03.024-03.030) Met betrekking tot de in de tenlastelegging vermelde datum van aanvang van de periode is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is om van de in de tenlastelegging genoemde periode vrij te spreken, nu wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de stal binnen die periode als XTC laboratorium is gebruikt. Daaraan doet niet af dat de exacte startdatum van het productieproces niet uit de bewijsmiddelen is af te leiden. Uit het feit dat het XTC laboratorium "in werking" was (zaaksdossier 3, ZK/3.11 en 3.13 en pagina 042-043) leidt de rechtbank af dat in de loods ook water en elektriciteit ter beschikking zijn gesteld. De rechtbank acht op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen die de rechtbank ook als bewijsmiddel heeft gebezigd, zonder dat de rechtbank met hetgeen hiervoor ten aanzien van het bewijs voor het feit is weergegeven, uitputtend heeft willen zijn, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat: [medeverdachte I] en/of [medeverdachte II] en anderen in de periode van 15 oktober 2005 tot en met 29 november 2005 te Nederweert-Eind, hebben vervaardigd en bereid hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 15 oktober 2005 tot en met 29 november 2005 te Nederweert-Eind opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door toen en daar een schuur/loods, water en/of elektriciteit aan die [medeverdachte I] en/of [medeverdachte II] ter beschikking te stellen. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen. De genoemde geschriften is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde. Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert het navolgende misdrijf op: medeplichtigheid aan het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef B en onder D Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet juncto artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte. De verdediging heeft aangevoerd dat uit de over verdachte gemaakte voorlichtingsrapportage blijkt dat verdachte een zachtaardig en conflictvermijdend persoon is. Nu verdachte door degenen die zonder zijn weten in een van zijn stallen werkzaamheden verrichtten op indringende wijze is gevraagd mee te werken, kan verdachte, gelet op zijn persoonlijkheid, niet verweten worden dat hij zijn stal beschikbaar is blijven stellen. Er was sprake van overmacht. De raadsman concludeert tot ontslag van alle rechtsvervolging op grond van psychische overmacht. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door een persoon is benaderd met het verzoek om een bij zijn woning behorende stal te verhuren voor de opslag van meubels. Verdachte heeft toen tegen die persoon verteld dat hij zich daarover nog enkele dagen wilde beraden. Vervolgens werd verdachte zonder nadere mededeling van de zijde van huurder geconfronteerd met het feit dat de loods door de huurder in gebruik was genomen. Enige tijd later is verdachte naar de te verhuren stal gegaan en trof hij twee hem onbekende personen en voorwerpen, zoals vaten, aan in die stal. Verdachte heeft die personen er toen op aangesproken dat gesproken was over opslag van meubels. Op indringende wijze werd verdachte toen te verstaan gegeven dat van hem werd verwacht dat hij zou medewerken. Door deze bejegening is bij verdachte angst ontstaan. Verdachte vertrouwde de zaak niet meer en hij wilde de politie inschakelen. Vanwege de bedreigende situatie waarin verdachte zich bevond had hij enige tijd nodig om zich te beraden op welke wijze hij zo veilig mogelijk een einde aan de situatie kon maken. Echter voordat verdachte daartoe voldoende gelegenheid had gekregen vond de inval door de politie reeds plaats. Gezien de aard van de criminele activiteit van de huurder, de korte duur van de periode en de persoon van verdachte acht de rechtbank deze gang van zaken aannemelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich in een dusdanig benarde situatie bevond dat niet zonder meer van hem verwacht kon worden dat hij daar met onmiddellijke ingang een einde aan zou maken, zodat juridisch gezien sprake was van overmacht. Derhalve dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 11. De straffen en/of maatregelen. De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 22 november 2006 met betrekking tot de op te leggen straffen gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren. De raadsman vindt dat de straf ten onrechte wordt gevorderd, aangezien er een vrijspraak dient te volgen dan wel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte niet strafbaar is als gevolg van (psychische) overmacht. 12. Toepasselijke wetsartikelen. Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht: artikelen 40, 47, 48, 49, 57, 91 Opiumwet: artikel 2, 10 BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en doch verklaart verdachte ter zake niet strafbaar; ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging. Vonnis gewezen door mrs F. Oelmeijer, D.C.M. Bomans en W.H.A.J. Poppeliers, van wie mr. F. Oelmeijer voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker en R.P. van der Pijl, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2006.