Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1018

Datum uitspraak2007-03-07
Datum gepubliceerd2007-03-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers356069
Statusgepubliceerd


Indicatie

onteigening krachtens KB art. 72 a Onteigeningswet (Ow)


Uitspraak

Onteigening N-201 vonnis 7 maart 2007 RECHTBANK AMSTERDAM MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER VONNIS in de zaak met rolnummer H 356069/ HA ZA 06-3700 van: de PROVINCIE NOORD-HOLLAND, waarvan de zetel is gevestigd te Haarlem, eiseres, procureur mr. J.W. van Rijswijk, tegen : de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HANDELSKWEKERIJ DUIF’S FLORIST B.V., gevestigd te Aalsmeer, gedaagde, procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. Partijen worden hierna de Provincie en Duif’s Florist genoemd. VERLOOP VAN DE PROCEDURE. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken: - dagvaarding van 7 november 2006; - akte houdende producties aan de zijde van de Provincie; - conclusie van antwoord met bewijsstukken; - de conclusie van repliek met bewijsstukken; - conclusie van dupliek met bewijsstukken. Vervolgens is vonnis bepaald op heden. GRONDEN VAN DE BESLISSING. 1 Als gesteld en erkend dan wel niet of niet voldoende bestreden en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud der overgelegde bewijsstukken staat tussen partijen het volgende vast: a. Bij Koninklijk Besluit van 4 juli 2006, nummer 06.002339, gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 4 augustus 2006, nummer 150, is bepaald dat ten behoeve van de aanleg van de omlegging van de provinciale weg N-201 vanaf de aansluiting op de Legmeerdijk tot en met de aansluiting op de Middenweg van de Bovenkerkerpolder-Amsterdamseweg met bijkomende werken in de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen en Uithoorn, ten algemenen nutte, worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de bijbehorende grondplantekeningen met welke ingevolge artikel 63 van de Onteigeningswet (Ow) op de secretarieën van de voornoemde gemeenten ter inzage hebben gelegen. b. Duif’s Florist is eigenaar van de volgende onroerende zaken: - een perceel, bekend gemeente Aalsmeer, sectie B nummer 6386, met een oppervlakte van 19.886 m², waarvan drie gedeelten met een oppervlakte van respectievelijk 138 m² (grondplannummer 1), 124 m² (grondplannummer 51) en 316 m² (grondplannummer 32) ter onteigening zijn aangewezen; - een perceel bekend gemeente Aalsmeer, sectie B, nummer 6374, met een oppervlakte van 18.910 m², waarvan een gedeelte met een oppervlakte van 817 m² (grondplannummer 50) ter onteigening is aangewezen; - een perceel bekend gemeente Aalsmeer, sectie B, nummer 6373, met een oppervlakte van 1.595 m², waarvan een gedeelte met een oppervlakte van 385 m² (grondplannummer 52) ter onteigening is aangewezen. c. De te onteigenen perceelgedeelten zijn belast met hypotheekrechten ten behoeve van de ABN AMRO N.V. en wat betreft grondplannummer 50 tevens ten behoeve van de Coöperatieve Rabobank Regio Schiphol U.A. d. De tervisielegging van het onteigeningsplan en van het onteigeningsbesluit zijn tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze gepubliceerd; De vordering 2. De Provincie vordert op basis van artikel 54f e.v. van de Onteigeningswet (Ow) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: - bij vervroeging uit te spreken de onteigening van de omschreven onroerende zaken, ten behoeve van de Provincie, met de bepa-ling dat door inschrijving van het ten deze te wijzen vonnis in de daartoe bestemde registers het eigendom zal overgaan op de Provincie, vrij van alle rechten, lasten, huren en pacht; - bij aanvaarding van het aanbod bij conclusie antwoord het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen op het aangeboden bedrag van € 161.900 dan wel € 144.000,--; - indien het aanbod niet alsnog wordt aanvaard, het voorschot te bepalen op 100% van het aangeboden bedrag, met bepaling dat geen zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling noodzakelijk is; - deskundigen en een rechter-commissaris te benoemen, een datum voor descente te bepalen en bij later vonnis de schadeloosstelling vast te stellen volgens de wet, zono-dig met veroordeling van de Provincie tot betaling van het bedrag waarmee de vastgestelde schade-loosstelling het betaalde voorschot te boven gaat, dan wel met veroordeling van Duif’s Florist tot te-rugbetaling van het gedeelte van het voorschot dat de vastgestelde schadeloosstelling te boven gaat; - kosten rechtens. 3. De Provincie heeft nader toegelicht dat zij heeft getracht de ter onteigening aangewezen percelen in der minne te verwerven, waarin zij tot op heden niet is geslaagd. De Provincie heeft als schadeloosstelling de som van in totaal € 161.900,-- aangeboden, welk aanbod zij bij dagvaarding heeft gehandhaafd. Een deel van de te onteigenen grond, met een oppervlakte van 316 m² is nodig als werkterrein en de Provincie biedt aan dat gedeelte te huren voor een prijs van € 1.900,-- per jaar. De provincie biedt voor het dan resterende en te onteigenen deel een bedrag van € 144.00,--. 4. Ter verdere toelichting stelt de Provincie dat onteigening noodzakelijk is als gevolg van de omstandigheid dat door de aanleg van de N 201 één of meer aanwonenden hun uitrit op de Legmeerdijk verliezen. Dit dwingt tot aanpassingen die tevens de mogelijkheid bieden tot verbetering van de ontsluiting van het bedrijf van Duif’s Florist, gelet ook op het toenemende vrachtverkeer dat het bedrijf aantrekt. Voor deze aanpassing is inmiddels vrijstelling verleend van het bestemmingsplan op grond van artikel 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De thans bestaande inrit voor het bedrijf van Duif’s Florist zal niet worden afgesloten - de Provincie zegt dat onvoorwaardelijk toe - voordat de nieuwe ontsluiting is aangelegd, zij het dat het onteigende wellicht ook tijdelijk gezamenlijk met aanwonenden zal moeten worden gebruikt. 5. De Provincie concludeert dat A in redelijkheid tot de onteigening heeft kunnen komen. Het publieke belang dient de prevaleren boven het belang van Duif’s Florist, aldus de Provincie. Het verweer 6. Duif’s Florist verweert zich tegen de vordering en voert aan dat de onteigening een onevenredige aantasting vormt van de belangen van Duif’s Florist, afgezet tegen eveneens te dienen private belangen. Het belang dat de Provincie zegt te hebben bij de onteigening weegt niet op tegen het belang van Duif’s Florist om haar bedrijf te kunnen blijven uitoefenen, tot een oplossing is gevonden voor dreigende afsluiting ervan. De onteigening is ook prematuur, aldus Duif’s Florist, nu de Provincie tot 3 juli 2008 de tijd heeft om te dagvaarden. De provincie handelt daarmee in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en ook onrechtmatig, aldus Duif’s Florist. 7. Ter nadere toelichting wijst Duif’s Florist erop dat in de huidige situatie sprake is van een inrit/uitrit ten behoeve van haar bedrijf, die zodanig is afgestemd op bedrijfspand, toegangshek en conciërgewoning, dat sprake is van een zeer efficiënte bedrijfsvoering. In de situatie die de Provincie voor ogen staat, zal de inrit/uitrit openbare weg worden, doch die wordt zodanig dat juist Duif’s Florist daarvan geen gebruik kan maken ten behoeve van haar bedrijfsvoering. De aan te leggen weg zal voornamelijk fungeren als ontsluiting voor het naburige perceel van Blom en van anderen. De conciërgewoning en bedrijfstoegang verliezen op die wijze totaal hun functie. De door de Provincie genoemde tijdelijke situatie - waarbij meerdere aanwonenden gebruik zullen maken van het onteigende - leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie, zeer ernstige belemmering in haar bedrijfsvoering en geluidshinder, aldus Duif’s Florist. Bovendien heeft het er alle schijn van dat de tijdelijke situatie langer gaat duren dan de Provincie meent en wellicht definitief wordt. 8. Duif’s Florist voert verder aan dat de planologische grondslag wordt gevormd door het bestemmingsplan “1e herziening N 201 zone”, waarbij door de Provincie een vrijstellingsverzoek is ingediend ex artikel 19 lid 1 WRO. De verleende vrijstelling van het bestemmingsplan is echter niet berekend op de toename van het verkeer en planologisch kleven er ernstige bezwaren aan. Duif’s Florist heeft dan ook bezwaar gemaakt tegen de verleende vrijstelling, onder meer omdat dit alternatief ten koste gaat van een efficiënte bedrijfsvoering. Gedurende de (verdere) ontwikkeling van de plannen door de Provincie en de bijbehorende procedures, dreigt het bedrijf van Duif’s Florist, naar zij aanvoert, tijdelijk zelfs onbereikbaar te worden. 9. Duif’s Florist wijst er in dit verband op dat het Koninklijk Besluit door de rechtbank getoetst dient te worden, voor zover na het besluit nieuwe feiten en of omstandigheden zijn opgekomen. In dit geval heeft A overwogen, aldus Duif’s Florist, dat over de wijziging van de bedrijfsvoering overleg moet worden gevoerd. Er bestaat immers geen zekerheid over een alternatieve ontsluiting. De nieuwe feiten en omstandigheden bestaan er met name in dat A in haar besluit rekening ermee heeft gehouden dat “de wijziging van de bedrijfsvoering” onderwerp van overleg zal moeten zijn, teneinde een oplossing te vinden voor de ontsluiting van het bedrijf. A is er derhalve vanuit gegaan dat er een oplossing zou zijn voordat werd gedagvaard, zodat het met name gaat om de vraag in hoeverre de Provincie heeft gehandeld overeenkomstig de uitgangspunten van het Koninklijk Besluit. Er is dan ook een taak (en ruimte) voor de civiele rechter om wegens kennelijk onredelijke belangenafweging in te grijpen en de onteigening te ontzeggen, aldus Duif’s Florist. Eerst zal de ontsluiting van haar bedrijf verzekerd moeten zijn. 10. Duif’s Florist verwerpt zowel het aanbod tot schadeloosstelling van het geheel als het aanbod van tijdelijke huur met verminderde schadeloosstelling. Zij bepleit een verhoging van het voorschot tot 90% van € 2.375.000,-- zijnde € 2.137.500,--. Duif’s Florist wijst op een door haar overgelegd taxatierapport van ing B. Subsidiair bepleit Duif’s Florist het voorschot vast te stellen op € 161.900,--. 11. Duif’s Florist concludeert primair dat de rechtbank de Provincie niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, dan wel de vordering zal ontzeggen, en subsidiair de Provincie zal veroordelen tot een voorschot op de nader te bepalen schadeloosstelling, kosten rechtens. Beoordeling 12. Het verweer van Duif’s Florist is in essentie gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten zijn, bestaande uit - kort gezegd - het niet bereiken van een oplossing voor de ontsluiting van het bedrijf, die meebrengen dat de vordering tot vervroegde onteigening moet worden afgewezen. De grondslag van de onteigening is het Koninklijk Besluit van 4 juli 2006 (door de Provincie bij akte van 8 september 2006 ter griffie gedeponeerd) waarin op grond van Titel IIA (artikel 72a) Onteigeningswet (Ow) de te onteigenen percelen zijn aangewezen. In het Koninklijk Besluit is omtrent de bezwaren van Duif's Florist het volgende overwogen: De voorziene wijziging van de bedrijfsvoering vormt voor de provincie een onderwerp bij het gevoerde en voort te zetten minnelijke overleg. Dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht tot een voor een beide partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden. De voorliggende verkeerskundige oplossing en de daarmee samenhangende tracering hangt samen met de keuze van het tracé, welke keuze niet in de onderhavige administratieve procedure ter beoordeling staat, maar waartegen de mogelijkheid tot het inbrengen van o.a. zienswijzen haar plaats heeft in de procedures van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het aspect geluidhinder/overlast komt evenmin in deze procedure aan de orde, doch in die op basis van de Wet geluidhinder en, daarmee samenhangende, in de procedures van de Wet op de Ruimtelijke Ordening 13. Voor een zelfstandige beoordeling door de civiele rechter van de noodzaak tot onteigening is plaats, voor zover zich na het totstandkomen van het Koninklijk Besluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden hebben voorgedaan, zodanig dat de onteigening in strijd is met het recht omdat dit niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het Koninklijk Besluit moet worden onteigend. Het “nieuwe feit” dat Duif’s Florist aanvoert is echter blijkens het hiervoor genoemde citaat in de administratiefrechtelijke fase van het Koninklijk Besluit al aan de orde geweest. In het Koninklijk Besluit is immers geoordeeld dat de wijziging van de bedrijfsvoering onderwerp van overleg zal moeten zijn. Dat dit overleg (nog) niet tot overeenstemming heeft geleid levert echter geen “nieuw feit” op. Bovendien betwist Duif’s Florist niet zozeer de noodzaak van de onteigening, maar is het verweer vooral gericht op de tijdelijke - volgens haar zelfs mogelijk blijvende - onbereikbaarheid van het bedrijf. Het is echter voldoende duidelijk dat de onteigening geschiedt ten behoeve van het doel dat in het Koninklijk Besluit is genoemd, namelijk de aanleg van de N 201 met bijbehorende werken. Van onrechtmatig handelen van de Provincie kan dan ook niet worden gesproken. 14. Verdere verweren van Duif’s Florist hebben vooral betrekking op de mogelijke beperkingen in de uitvoering van de plannen van de Provincie. Zij wijst daarbij onder meer op ontwikkelingen met betrekking tot het bestemmingsplan. De onteigening is - zoals gezegd - gebaseerd op artikel 72a Ow, waarin is bepaald dat onteigening voor de aanleg van wegen kan geschieden uit kracht van een Koninklijk Besluit. Bij een dergelijke infrastructurele onteigening is - anders dan bij bestemmingsplanonteigening krachtens artikel 77 (Titel IV) Ow - niet vereist dat sprake is van een vaststaande planologische grondslag. Het gaat hier om twee wezenlijk verschillende en los van elkaar staande procedures. De huidige onteigening laat onverlet de bestuursrechtelijke mogelijkheden van Duif’s Florist om op te komen tegen het (voorgenomen) bestemmingsplan of wijzigingen daarin - zoals zij thans ook bij bezwaarschrift heeft gedaan - dan wel in mogelijke procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet geluidhinder. 15. Toetsing van de overige verweren van Duif’s Florist dient te worden beperkt tot de vraag of A, bij de afwegingen die hebben geleid tot de bestreden beslissing, in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat de in de dagvaarding genoemde perceelsgedeelten in het publieke belang en ten algemene nutte dienen te worden onteigend. 16. Duif’s Florist betwist niet dat één of meer aanwonenden van de Legmeerdijk door de aanleg van de N 201 hun uitweg op de Legmeerdijk verliezen. De provincie heeft in dit verband onweersproken gesteld dat door de aanleg van de N 201 bestaande ontsluitingen op de Legmeerdijk verloren gaan, waardoor een nieuwe ontsluiting moet worden aangelegd, hetgeen (tevens) dwingt tot een nieuwe ontsluiting voor Duif’s Florist. Er is derhalve sprake van een direct verband tussen enerzijds de aanleg van de N 201 en anderzijds de noodzaak tot de onteigening. Gelet op het voorgaande kon A, bij de afwegingen die hebben geleid tot het besluit, in redelijkheid komen tot het oordeel dat de in de dagvaarding genoemde percelen ten algemene nutte dienen te worden onteigend. Voor het overige is het niet aan de rechtbank om te oordelen over het algemeen nut van de het werk, de omvang ervan en/of over een nauwkeurige aanwijzing van de desbetreffende terreinen met onderzoek naar mogelijke alternatieven. De beoordeling van die aspecten is door de wetgever overgelaten aan het bestuur. Daarmee is ook op de belangenafweging beslist. Het stond de Provincie ook vrij om te dagvaarden op een termijn zoals nu heeft plaatsgevonden, nu het de rechtbank ambtshalve bekend is dat ook met betrekking tot de naastgelegen percelen (onteigenings)procedures gaande zijn. Gelet op het voorgaande heeft de Provincie haar bevoegdheden niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die zijn verleend, noch is gebleken van onvolkomenheden in de procedure. 17. Duif’s Florist is uitvoerig ingegaan op de consequenties van een mogelijke afsluiting van haar bedrijf en/of beperkingen in de bereikbaarheid, al dan niet van tijdelijke aard. Deze aspecten raken vooral de vraag naar mogelijke schade aan de zijde van Duif’s Florist, doch de aard en de omvang van de schade is in deze fase van de procedure niet aan de orde. De Provincie heeft onvoorwaardelijk toegezegd dat de toegang tot het bedrijf van Duif’s Florist niet zal worden afgesloten voordat de nieuwe situatie klaar is. Voor zover de Provincie hieraan alsnog niet zou voldoen of indien op andere wijze de bedrijfsvoering van Duif’s Florist onrechtmatig zou worden belemmerd, staan haar andere rechtswegen open. 18. Duif’s Florist verlangt een substantieel hoger voorschot op haar schade dan de Provincie heeft aangeboden. In dit stadium is geen plaats voor (uitvoerig) debat over de hoogte van de schade. Voor zover de schade al substantieel hoger is dan de Provincie aanbiedt, gaat het blijkens de specificatie van Duif’s Florist vooral om schade die niet nu, maar in de toekomst zou worden geleden. De rechtbank zal derhalve volstaan met het na te noemen voorschot. 19. Voor het overige staat vast dat de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen en dat het overeenkomstig artikel 22 Ow gedane aanbod niet is aanvaard. De Provincie heeft een voorschot aangeboden, als bedoeld in artikel 54i Ow, tot een bedrag van € 161.900,--, hetgeen neerkomt op 100% van de aangeboden schadeloosstelling. Het alternatief met een gedeeltelijke huur is door Duif’s Florist verworpen. De rechtbank zal er vanuit gaan dat met het aanbod van een voorschot tot 100% van de aangeboden schadeloosstelling, kan worden afgezien van een som als zekerheid. Het voorschot op de schadeloosstelling voor Duif’s Florist zal derhalve worden bepaald op € 161.900,--. 20. De beslissing omtrent de proceskosten zal, evenals de overige beslissingen, worden aangehouden tot het eindvonnis. BESLISSING. De rechtbank: - spreekt uit de onteigening ten behoeve van de Provincie Noord-Holland van een gedeelte van de percelen, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie B nummer 6386, 6374 en 6373 zoals aangeduid op de grondplantekening onder nummer 1 (138 m²), nummer 51 (124 m²), nummer 32 (316 m²), nummer 50 (817 m²) en nummer 52 (385 m²), met de bepaling dat door de inschrijving van dit vonnis in het daartoe bestemde register het eigendom zal overgaan op de provincie Noord-Holland, vrij van alle rechten, lasten, huren en pacht;; - bepaalt het bedrag van het voorschot op de schadeloosstelling voor Duif’s Florist op € 161.900,-- (honderd eenenzestig duizend negenhonderd euro); - benoemt tot deskundigen: 1. mr. C, advocaat en procureur te Amsterdam, 2. ir. D, makelaar te Haarlem, en 3. mr. ing. E, rentmeester te Woudrichem; - draagt voornoemde deskundigen op om de schadeloosstelling te begroten van verweerders en eventuele derde belanghebbenden; - benoemt het lid van deze rechtbank en kamer mr. A.C.A. Wildenburg om, vergezeld van de griffier, als rechter-commissaris bij de opneming door deskundigen tegenwoordig te zijn; - wijst aan "Het Parool" als nieuwsblad, waarin door de griffier de bij dit vonnis uitgesproken onteigening alsmede tijd en plaats van de opneming door deskundigen zal worden aangekondigd; - houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J. Beukenhorst, A.C.A. Wildenburg en W.A.H. Melissen, leden van genoemde kamer, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2007.