Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1249

Datum uitspraak2007-03-06
Datum gepubliceerd2007-03-21
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 06/2210
Statusgepubliceerd


Indicatie

Langdurigheidstoeslag, arbeidsmarktperspectief, inkomsten uit prépensioen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 36, eerste lid, onder b, van de Wwb met zich dat eisers prépensione, dat op zichzelf tot zijn inkomsten behoort, niet maatgevend kan zijn voor het niet verlenen van de langdurigheidstoeslag. Op grond van deze inkomsten kan in redelijkheid niet geoordeeld worden dat er sprake is van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief en juist het ontbreken van arbeidsmarktperspectief vormt de rechtvaardigingsgrond voor aanvullende inkomensondersteuning.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer: 06/2210 Wwb Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. P.P.J.L Appelman, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder. 1. Ontstaan en loop van de zaak Bij besluit van 27 april 2006 heeft verweerder eisers aanvraag voor een langdurigheids-toeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) afgewezen. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 3 juli 2006 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbrief van 28 juli 2006, door de rechtbank ontvangen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Vervolgens is de zaak op 8 februari 2007 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is [medewerker verweerder] verschenen. 2. Motivering 2.1 Ter beoordeling staat de vraag of verweerder terecht en op goede gronden geweigerd heeft eiser een langdurigheidstoeslag voor het jaar 2006 toe te kennen. 2.2 Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wwb, voor zover thans van toepassing, verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die: a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft; b. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen of ten aanzien van wie het college van oordeel is dat, gelet op de zeer geringe hoogte van de inkomsten uit of in verband met arbeid in die periode en de zeer geringe duur van deze arbeid, in redelijkheid niet gesproken kan worden van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief. 2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op een langdurigheidstoeslag voor het jaar 2006 en wordt in dit standpunt bevestigd door de helpdesk van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser heeft inkomsten uit of in verband met arbeid, hij ontvangt een prépensioen. Verweerder betwist niet dat eiser geen arbeidsmarktperspectief heeft. Het recht op bijstand bestaat ten opzichte van de gemeente waar de betrokkene woont. Dat eiser in zijn vorige woonplaats wel een langdurig-heidstoeslag heeft ontvangen, maakt niet dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 4 juli 2006 over de langdurigheidstoeslag ziet op een andere groep personen, namelijk zij die een (gedeeltelijke) uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) ontvangen. 2.4 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag voor een langdurigheidstoeslag heeft afgewezen. Eiser is al 15 jaar werkloos en bevindt zich sinds 12 jaar op een inkomen op het sociale minimum. Hij is 62 jaar oud en door de gemeente vrijgesteld voor het verrichten van sollicitaties en het zoeken van werk. Zijn inkomsten uit prépensioen worden elke maand op zijn bijstandsuitkering in mindering gebracht. Het prépensioen is geen inkomen uit een dienstverband maar een opgebouwd pensioenrecht. Eiser ontving in zijn vorige woonplaats wel een langdurigheidstoeslag en derhalve handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Uit eisers inkomsten uit prépensioen kan niet worden afgeleid dat er sprake is van arbeidsmarktperspectief en hij beroept zich op de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2006 waarin de Raad heeft geoordeeld dat artikel 36, eerste lid, onder b, van de Wwb wegens strijd met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten buiten toepassing gelaten dient te worden. 2.5 Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 36 van de Wwb is de langdurigheids-toeslag bedoeld als een inkomensondersteuning voor personen die langdurig zijn aangewezen op een inkomen op minimumniveau en die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Daarbij is het begrip arbeidsmarktperspectief van wezenlijke betekenis. Het vooralsnog ontbreken van arbeidsmarktperspectief vormt in de kern de rechtvaardigings-grond voor aanvullende inkomensondersteuning aan personen die gedurende vijf jaar ononderbroken aangewezen zijn geweest op een inkomen op minimumniveau. Bij de aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief zou de langdurigheidstoeslag naar het oordeel van de wetgever een ongewenste bonus vormen op een langdurig verblijf in de uitkering en een onaanvaardbare bijdrage leveren aan de armoedeval (Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr.3, p. 11-12 en Kamerstukken I, 2003-2004, 28 870, B, p. 23-25). 2.6 Per 1 september 2006 is het gewijzigde artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van de Wwb in werking getreden en deze wijziging werkt terug tot 1 januari 2006. Waar voorheen dit onderdeel bij inkomen uit arbeid in de beoordelingsperiode toekenning van een langdurigheidstoeslag in de weg stond, biedt de wetgever het college thans enige beoordelingsruimte om in geval van inkomsten een langdurigheidstoeslag toe kennen. 2.7 Aan de Memorie van Toelichting bij deze wijziging ontleent de rechtbank het volgende: In artikel 36 van de Wet werk en bijstand is geregeld dat mensen die vijf jaar ononderbroken aangewezen zijn geweest op een inkomen op het sociaal minimum én door het ontbreken van arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hebben op inkomensverbetering jaarlijks in aanmerking kunnen komen voor een langdurigheidstoeslag. Vanuit gemeenten en de Tweede Kamer is er op gewezen dat de huidige uitvoeringspraktijk kan leiden tot een situatie, waarin het recht op langdurigheidstoeslag op formele gronden wordt ontzegd, terwijl het arbeidsmarktperspectief feitelijk kan ontbreken. Met deze wetswijziging beoogt de regering dit knelpunt op te lossen. Het begrip arbeidsmarktperspectief is van essentiële betekenis met betrekking tot het recht op langdurigheidstoeslag; het ontbreken ervan vormt de rechtvaardigingsgrond voor aanvullende inkomensondersteuning. Het begrip arbeids-marktperspectief is in de WWB ingevuld naar de voorwaarde dat de betrokkene gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden geen inkomsten uit of in verband met arbeid mag hebben gehad. Inkomsten uit of in verband met arbeid wijzen er op dat er niet een dusdanige afstand is tot de arbeidsmarkt dat arbeidsmarktperspectief ontbreekt. Zoals hierboven al opgemerkt, kan dit volgens signalen uit de gemeenten en de Tweede Kamer leiden tot situaties, waarin het recht op langdurigheidstoeslag op formele gronden wordt ontzegd, terwijl het arbeidsmarktperspectief feitelijk kan ontbreken. Het betreft situaties, waarin de inkomsten uit arbeid in een periode van 60 maanden gedurende een zo korte periode en tot een zodanig laag bedrag zijn ontvangen dat daaruit niet per definitie kan worden afgeleid dat de betrokkene arbeidsmarktperspectief heeft (Kamerstukken II 2005-2006, 30 484, nr.3). 2.8 De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser heeft voldaan aan de in artikel 36, eerste lid, onder a, van de Wwb gestelde voorwaarde. Evenmin is tussen partijen in geschil dat eiser geen arbeidsperspectief heeft. Voorts stelt de rechtbank vast dat de wetgever het begrip inkomsten niet gedefinieerd heeft in de Wwb. 2.9 Gelet op de wetsgeschiedenis heeft de wetgever een aanspraak op een langdurigheidstoeslag uitsluitend in het leven geroepen voor personen die kunnen worden geacht niet over arbeidsmarktperspectief te beschikken en wordt de aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief om uitvoeringstechnische redenen tot op zekere hoogte geobjectiveerd aan de hand van enkele wettelijk vastgelegde criteria. Het in artikel 36, eerste lid, onder b, van de Wwb neergelegde criterium - het hebben van inkomsten uit arbeid - is in beginsel een geschikt en evenredig middel om vast te stellen dat arbeidsmarktperspectief aanwezig is. In onderhavige procedure ontvangt eiser inkomsten uit een prépensioen. Deze inkomsten zijn niet gerelateerd aan verrichte arbeid in de periode van de 60 maanden. Evenmin kan uit de ontvangst van deze inkomsten per definitie worden afgeleid dat er een reëel perspectief op het verrichten van regulier arbeid aanwezig is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen arbeidsmarktperspectief heeft maar vanwege zijn inkomsten uit het prépensioen geen aanspraak kan maken op een langdurigheidstoeslag. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 36, eerste lid, onder b, van de Wwb echter met zich dat eisers prépensioen, dat op zichzelf tot zijn inkomsten behoort, niet maatgevend kan zijn voor het niet verlenen van een langdurigheidstoeslag. Immers, op grond van deze inkomsten kan in redelijkheid niet geoordeeld worden dat er sprake is van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief en juist het ontbreken van arbeidsmarktperspectief vormt de rechtvaardigingsgrond voor aanvullende inkomensondersteuning. De rechtbank zal het besluit wegens strijd met artikel 36, eerste lid, onder b, van de Wwb vernietigen. Nu er, gelet op het voorgaande, rechtens geen andere beslissing mogelijk is dan eiser naar aanleiding van het door hem ingediende bezwaarschrift alsnog in aanmerking te brengen voor de langdurigheidstoeslag, ziet de rechtbank aanleiding om gebruik te maken van haar in artikel 8:72 vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid om te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep wordt gegrond verklaard. Het bezwaar zal alsnog gegrond worden verklaard en het besluit van 27 april 2006 zal worden herroepen. 2.10 Eiser heeft verzocht verweerder te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb worden toegewezen als uit een onrechtmatig besluit een vordering tot betaling van vertragingsschade volgt. Wat betreft de wijze waarop verweerder de aan eiser toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen langdurigheidstoeslag, moet berekenen, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van CRvB van 1 november 1995 onder LJ-Nummer ZB1495. 2.10 De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (1 punt voor het opstellen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld). 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - verklaart het bezwaar alsnog gegrond; - herroept het besluit van 27 april 2006; - bepaalt dat eiser een langdurigheidstoeslag voor het jaar 2006 wordt verleend; - veroordeelt verweerder tot betaling van de renteschade als hierboven aangegeven; - bepaalt dat de gemeente Alkmaar aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 38,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00; - wijst de gemeente Alkmaar aan als de rechtspersoon die de renteschade en proceskosten aan eiser moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2007 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in tegenwoordigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.