Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1285

Datum uitspraak2007-03-30
Datum gepubliceerd2007-03-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/835039-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank ziet geen ruimte om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de uitleg van het begrip zaak.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/835039-06 Kenmerk: 06/1506 BESLISSING EX ARTIKEL 89 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING Deze beslissing heeft betrekking op een op 9 oktober 2006 ter griffie van deze rechtbank ingediend verzoekschrift, als bedoeld in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, van: [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965 woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. A. Moszkowicz 1017 CA Amsterdam, Herengracht 464. Inleiding Verzoeker heeft op 10 mei 2006 en 2 augustus 2006 voor de meervoudige kamer van deze rechtbank terechtgestaan ter zake: 1. poging tot doodslag subsidiair poging tot zware mishandeling op 19 februari 2006; 2. vernieling op 19 februari 2006. Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 16 augustus 2006 is verzoeker van feit 1 vrijgesproken en voor feit 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Hem is tevens de maatregel van schadevergoeding opgelegd voor schade veroorzaakt bij feit 2. Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming ten laste van de staatskas van ? 11.670,- resp. ? 6.770,- ter zake de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis van 19 februari 2006 tot en met 3 augustus 2006 resp. van 19 februari 2006 tot 10 mei 2006 op verdenking van overtreding van artikel 287/302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht (feit 1). Feit 2, de vernieling, is vanaf 10 mei 2006 bij de voorlopige hechtenis betrokken. De behandeling van het verzoekschrift is op 23 februari 2007 aangehouden. De rechter heeft kennisgenomen van de betrekkelijke stukken en van hetgeen door of namens verzoeker en zijn raadsvrouwe mr. N.F. Hoogervorst, alsmede door de officier van justitie in openbare raadkamer van 16 maart 2007 naar voren is gebracht. Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. De beoordeling Het verzoekschrift is tijdig ingediend, immers binnen drie maanden na beëindiging van de onderhavige zaak. In zoverre is de verzoeker daarom ontvankelijk in zijn verzoek. Op grond van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt voorts als voorwaarde voor ontvankelijkheid van het verzoek dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten. Met betrekking tot de vraag of aan deze voorwaarde is voldaan overweegt de rechtbank als volgt. Bij vonnis van 16 augustus 2006 heeft de rechtbank verzoeker vrijgesproken van de bij inleidende dagvaarding onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag/poging tot zware mishandeling en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, te weten vernieling. In een geval als het onderhavige waarin verschillende feiten aan het oordeel van de rechter zijn onderworpen, komt de vraag op wat moet worden verstaan onder het begrip "zaak", voorkomend in de zinsnede "Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten" in artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Is er sprake van één zaak of van meer dan één? In zijn arrest van 14 november 1989, NJ 1990, 274, heeft de Hoge Raad een uitleg gegeven van het begrip "zaak" in het Wetboek van Strafvordering en meer in het bijzonder van dat begrip in artikel 591a van voormeld wetboek. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de term "zaak" in dat artikel de betekenis heeft van "al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had" en dat de grenzen daarvan zijn vastgelegd in hetgeen bij inleidende dagvaarding aan de verdachte is tenlastegelegd, zij het dat deze grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging van de tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van artikel 276 van dat wetboek (thans artikel 285 van dat wetboek). In zijn arrest van 8 mei 2001, NJ 2001, 508, heeft de Hoge Raad ondanks een andersluidend standpunt van de Advocaat-Generaal, geoordeeld dat er geen grond was om de uitleg die in het hiervoor vermelde arrest (NJ 1990, 274) aan de term "zaak" in artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is gegeven te heroverwegen, dat nog immer gold dat het Wetboek van Strafvordering met de term zaak in het algemeen het oog heeft op een strafvervolging van een persoon ter zake van één of meer strafbare feiten, dat tekst of strekking van afzonderlijke bepalingen kunnen nopen tot een andere uitleg, doch dat dat ten aanzien van 591a, eerste en tweede lid, niet het geval was. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen in het hiervoor vermelde arrest (NJ 2001, 508) is overwogen ten aanzien van het begrip "zaak" in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering analoog ook van toepassing is op dat begrip in artikel 89 van voormeld wetboek. Taalkundig biedt artikel 89 geen ruimte voor een andere interpretatie. In die bepaling wordt het begrip zaak op dezelfde manier gebruikt als in artikel 591a. Ook de strekking van artikel 89 biedt geen ruimte voor een andere uitleg. Zowel in het geval van artikel 591a als in dat van artikel 89 gaat het om de mogelijkheid van toekenning van een schadevergoeding aan een gewezen verdachte nadat de zaak is geëindigd op een wijze als bedoeld in die respectievelijke bepalingen. Ook in artikel 89 heeft het begrip "zaak" dus de betekenis van "al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had". In het onderhavige geval zijn de grenzen van het rechtsgeding ("de zaak") vastgelegd in de inleidende dagvaarding aan de verzoeker ten laste gelegd. In openbare raadkamer heeft de raadsvrouwe van verzoeker aangevoerd dat het verzoeker redelijk en billijk voorkomt een vergoeding te ontvangen voor de door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Naar het standpunt van de raadsvrouwe van verzoeker heeft verzoeker een aanzienlijke tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht - waaronder 44 dagen in beperking - voor een feit waarvoor hij uiteindelijk is vrijgesproken. Het feit waarvoor verzoeker is veroordeeld is, aldus de raadsvrouwe, pas in een later stadium bij de voorlopige hechtenis van verzoeker betrokken. De door verzoeker ondergane tijd in voorlopige hechtenis voor het feit waarvoor verzoeker is vrijgesproken heeft de straf die verzoeker uiteindelijk voor het tweede feit opgelegd heeft gekregen aanzienlijk overschreden. In openbare raadkamer heeft de officier van justitie aangevoerd dat het feit waarvoor verzoeker uiteindelijk in voorlopige hechtenis heeft gezeten leidend is. Indien verzoeker alleen voor feit 1 in voorlopige hechtenis heeft gezeten, zijn er volgens de officier van justitie termen aanwezig om op gronden van redelijkheid en billijkheid over te gaan tot vergoeding van de door verzoeker doorgebrachte dagen in voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft zich betreffende de hoogte van deze vergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank ziet - ondanks hetgeen door de officier van justitie en de raadsvrouwe van verzoeker in openbare raadkamer naar voren is gebracht - geen ruimte om, op grond van het feit dat verzoeker het als onbillijk ervaart dat hij geen schadevergoeding ingevolge artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering kan verzoeken, af te wijken van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de uitleg van het begrip zaak. De rechtbank wordt daarin gesteund in een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 oktober 2006 (LJN AZ0009) Het voorgaande brengt mee dat, nu de verzoeker door de rechtbank is vrijgesproken voor de poging tot doodslag subsidiair poging tot zware mishandeling, doch aan hem ter zake vernieling (feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten) een gevangenisstraf is opgelegd, niet kan worden gezegd dat de zaak is geëindigd op een wijze als bedoeld in artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de verzoeker niet in zijn verzoek kan worden ontvangen. BESLISSING De rechtbank: Verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Deze beslissing is gegeven door: mr. K. Visser, rechter in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier en is uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank op 30 maart 2007 [ ] Parketnummer: 01/835039-06 Kenmerk: 06/1506 Inzake: [verzoeker] Beschikking ex art. 89 van het Wetboek van Strafvordering