Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1377

Datum uitspraak2007-03-05
Datum gepubliceerd2007-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/01217
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting. Voordeel bij uittreding vennootschap onder firma vormt geen vrijgestelde kwijtscheldingswinst.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nummer 04/01217 Uitspraak op het beroep van X te Apeldoorn, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. De aanslag is, in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, berekend naar een belast¬baar inkomen van ƒ 443.902. Voorts is heffingsrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. Het aanslagbiljet is gedagtekend 9 januari 2002. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Bij vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 19 januari 2006 is belanghebbende in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. A tot curator. 1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 februari 2007 te Arnhem. De curator heeft het Hof bericht geen gebruik te maken van de mogelijkheid ter zitting te verschijnen. Ter zitting is de Inspecteur verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht. 2. Feiten 2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandel¬de ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.2. Belanghebbende en B waren de vennoten van de vennootschap onder firma C (hierna: de vof). Per 1 januari 1999 is de vof ontbonden. Ter zake van die ontbinding is een op 30 december 1998 gedagtekende overeenkomst gesloten tussen B en belanghebbende. Van deze overeenkomst behoren twee exemplaren tot de gedingstukken, die in één alinea verschillen. Niet is komen vast te staan welke van deze exemplaren de tussen B en belanghebbende gesloten overeenkomst is. De overeenkomst luidt onder meer als volgt: “ Stakings Convenant Vanaf 1992 hebben de heer B en de heer X aan de opbouw van aanvankelijk D (deze naam is later verkocht) en vervolgens C gewerkt. Recentelijk heeft de heer X besloten (…) om niet meer als vennoot van C verder te gaan. (…) De stakingsbalans komt overeen met de balans die op 31-12-’98 zal worden opgemaakt. Overeengekomen wordt dat de heer X de titel E toegewezen krijgt en de heer B het E Magazine Nederland, Duitsland en België, F, G (en haar opvolger H), I en de lopende werkzaamheden voor J. ” In een van de exemplaren is daarna de volgende alinea opgenomen: “ De heer X trekt zich per 1 januari 1999 aanstaande terug uit C. De balans is per die datum opgemaakt en de eventuele openstaande schuldenpost zal worden overgenomen door C (in de persoon van de heer B). ” In het andere exemplaar luidt deze alinea als volgt: “ De heer X trekt zich per 1 januari 1999 aanstaande terug uit C. De balans is per die datum opgemaakt en de schuld van de heer X zal worden kwijtgescholden. ” De overeenkomst bevat verder onder meer de volgende clausules: “ Om de overgang te vergemakkelijken zal de heer X (…) verkoopwerkzaamheden gaan vervullen voor diverse magazines. Voor deze verkoopwerkzaamheden stuurt de heer X of zijn bedrijf een nota ter hoogte van ƒ 3.000,- (…) exclusief BTW per maand. (…) De heer X ontvangt een benzinevergoeding voor het woon werkverkeer en hij zal zijn huidige computer en een fax meekrijgen. ” 2.3. De passiefzijde van de balans van de vof luidt per 31 december 1998 als volgt: Ondernemingsvermogen ƒ ƒ Kapitaal B -432.872 Kapitaal X -374.897 -807.769 Langlopende schulden Leningen o/g 1.791 Kortlopende schulden (…) (…) 1.455.639 649.661 2.4. In februari 2000 heeft B, handelend onder de naam C, aan K BV i.o. de titels “E magazine” en “G” alsmede de “L” verkocht, naar het Hof uit de desbetreffende overeenkomst afleidt voor een bedrag van ƒ 300.000. 2.5. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 82.158. Daarbij is geen rekening gehouden met enig bedrag ter zake van de uittreding uit de vof. Voorts is daarbij ten onrechte rekening gehouden met een bedrag van ƒ 3.697 aan startersaftrek. 2.6. Bij het vaststellen van de in geding zijnde aanslag heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ter zake van de uittreding uit de vof een voordeel heeft genoten doordat hij zijn negatieve kapitaal van ƒ 374.897 niet heeft hoeven aanzuiveren. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 443.902, als volgt gespecificeerd: aangegeven belastbaar inkomen ƒ 82.158 stakingswinst ƒ 374.897 stakingswinstvrijstelling ƒ 20.000 ƒ 354.897 minder zelfstandigenaftrek ƒ 3.150 geen startersaftrek ƒ 3.697 vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 443.902 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. In geschil is of het voordeel dat belanghebbende met de uittreding uit de vof heeft genoten is vrijgesteld als kwijtscheldingswinst (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964). 3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 85.855 (ƒ 82.158 + ƒ 3.697). De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Belanghebbende stelt dat de bestreden uitspraak ten onrechte vermeldt dat hij in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende heeft verzocht te worden gehoord. Voorts heeft de Inspecteur bij brief van 17 december 2003 de gemachtigde in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of hij gehoord wilde worden. Van deze gelegenheid heeft (de gemachtigde van) belanghebbende geen gebruik gemaakt. De gestelde omstandigheid dat belanghebbende niet is gehoord, kan daarom niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. 4.2. Belanghebbende stelt dat het door hem bij en met de staking behaalde voordeel van ƒ 374.897 is aan te merken als vrijgestelde kwijtscheldingswinst. Hij stelt in dat verband dat in het “stakingsconvenant” is opgenomen dat “de schuld van de heer X zal worden kwijtgescholden”. De vordering die B op hem had was oninbaar, omdat X’ inkomen en vermogen op het moment van uittreden onvoldoende waren om de schuld te betalen. Hij stelt dat hij op het moment van uittreden slechts een aandeel in V.O.F. M café bezat met een winstaandeel van ƒ 80.914 in 1997 en ƒ 88.298 in 1998. Verder stelt hij dat hij ten tijde van het uittreden niet op hoogte was van de waarde van de uitgavenrechten en de plannen om deze te verkopen 4.3. De Inspecteur betwist dat aan belanghebbende zijn negatieve kapitaal is kwijtgescholden. Hij stelt zich op het standpunt dat in een zakelijke situatie zoals de onderhavige aanzuivering slechts achterwege zal blijven als de stille reserves in de aan de voortzettende vennoot, in dit geval B, toegedeelde activa het negatieve kapitaal overtreffen. Hij wijst er in dit verband op dat B zich op standpunt stelt dat hij belanghebbende heeft uitgekocht voor een goodwillsom van ƒ 374.897, dat de uitgaverechten aanvankelijk voor ƒ 2.000.000 te koop zijn aangeboden en dat enkele van de uitgaverechten uiteindelijk in februari 2000 zijn verkocht. Voorts bezat aldus de Inspecteur belanghebbende wel vermogensbestanddelen, in de vorm van participaties in horecaondernemingen, die verhaal van de vordering geheel of gedeeltelijk en al dan niet in termijnen mogelijk maakten. Tot slot verwijst de Inspecteur naar de verdiencapaciteit van belanghebbende, omdat uit de overeenkomst tot ontbinding van de vof voortvloeit dat belanghebbende voor ƒ 3.000 per maand verkoopwerkzaamheden kan gaan vervullen voor diverse magazines. 4.4. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zijn negatieve kapitaal is kwijtgescholden. Belanghebbende heeft geen gegevens bijgebracht over de waarde van de bij de beëindiging van de vof aan hem en aan B toegedeelde vermogensbestanddelen, in het bijzonder de uitgaverechten, terwijl het toch voor de hand had gelegen dat die waarden een rol hebben gespeeld bij deze verdeling. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom B zonder voldoende tegenprestatie bereid zou zijn belanghebbendes aandeel in de schulden van de vof over te nemen, waarom belanghebbende niettemin enkele activa (de titel “N”, een telefoon en een fax) kreeg toegedeeld en waarom B bereid was na de ontbinding van de vof belanghebbende te betalen voor door hem te verrichten diensten. Ten slotte heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij voor deze schulden geen verhaal bood. De enkele omstandigheid dat zijn winstaandeel in een V.O.F. M café daartoe onvoldoende zou zijn, staat daaraan niet in de weg, nu geen gegevens zijn bijgebracht over de waarde van belanghebbendes aandeel in die V.O.F. Voorts verklaart deze stelling van belanghebbende niet waarom B heeft afgezien van alle pogingen (een gedeelte van) het negatieve kapitaal op belanghebbende te verhalen. 4.5. Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof het beroep ongegrond verklaren. 5. Proceskosten Het Hof vindt geen termen aanwezig om een der partijen te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof heeft moeten maken. 6. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Arnhem op 5 maart 2007 door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, C.M. Ettema en R.F.C. Spek en in het openbaar uitgesproken in tegen¬woor¬dig¬heid van mr. J.L.M. Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.