Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1430

Datum uitspraak2007-01-19
Datum gepubliceerd2007-03-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/501254-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Drugssmokkel; medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Verwerping verweer inhoudende dat de rechtbank Haarlem niet bevoegd is omdat Portugal het land is waar de invoer van de cocaïne is voltooid, zodat Portugal, en niet de luchthaven Schiphol, als pleegplaats dient te worden aangemerkt. Verwerping verweer dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu het Openbaar Ministerie door tot vervolging van zijn cliënt over te gaan mogelijk in strijd handelt met het ne bis in idem-beginsel, alsmede omdat sprake is van een voltooid delict in een ander land.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM VESTIGING SCHIPHOL SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: [nummer] Uitspraakdatum: 19 januari 2007 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 januari 2007 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in de P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat PRIMAIR: hij op een of meer tijdstippen in de periode van 26 september 2006 tot en met 27 september 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Lissabon (Portugal) en/of te Caracas (Venezuela) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 3.486,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; SUBSIDIAIR: hij op een of meer tijdstippen in de periode van 24 september 2006 tot en met 27 september 2006 al-thans in september 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Caracas (Venezuela) en/of te Lissabon (Portugal) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 3486,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s): - een retourticket gekocht op naam van [verdachte] voor de route Caracas-Lissabon-Amsterdam en/of - (vervolgens) in Caracas (Venezuela) een koffer met daarin verdovende middelen (cocaïne) ingecheckt op naam van [verdachte] en/of - (vervolgens) gereisd van Caracas (Venezuela) via Lissabon (Portugal) naar Schiphol en/of - (telefonisch) afspraken gemaakt omtrent het ontmoeten en/of afhalen van verdachte [verdachte] en/of het ophalen en/of overdragen van voornoemde koffer met inhoud op Schiphol, althans in Nederland en/of - een foto van verdachte Martinez laten maken althans ter beschikking gesteld aan de afhaler(s) in Nederland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is. 2.1 Bevoegdheid rechtbank De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting primair betoogd dat de rechtbank onbevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Hij stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 5 van het Wetboek van Strafvordering de rechtbank te Amsterdam bevoegd is. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde stelt de raadsman dat Portugal het land is waar de invoer van de cocaïne is voltooid, zodat Portugal, en niet de luchthaven Schiphol, als pleegplaats dient te worden aangemerkt. Daarmee is de bevoegdheid van de Portugese justitiële autoriteiten gegeven. Door de inbeslagname van de cocaïne door de Portugese justitiële autoriteiten kon zijn cliënt niet meer over de cocaïne beschikken. Daarnaast stelt de raadsman dat uit de enkele verklaringen van zijn cliënt niet valt af te leiden voor welk land de cocaïne bestemd was. Op grond van het voorgaande concludeert de raadsman dat zijn cliënt geen strafbaar feit pleegde toen hij op 27 september 2006 op Schiphol werd aangehouden. Dit klemt te meer nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft gevorderd dat zijn cliënt van het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat nu er sprake is van een voltooid delict in Portugal er geen sprake kan zijn van een begin van een strafbare uitvoering om cocaïne binnen het Nederlands grondgebied te brengen. De rechtbank verwerpt het verweer strekkende tot onbevoegdverklaring van deze rechtbank. Gelet op de primair / subsidiaire tenlastelegging waarin de luchthaven Schiphol als pleegplaats is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat daarmee de bevoegdheid van deze rechtbank gegeven is. Derhalve is de rechtbank bevoegd om van deze strafzaak kennis te nemen. 2.2 Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie De raadsman heeft subsidiair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu het Openbaar Ministerie door tot vervolging van zijn cliënt over te gaan mogelijk in strijd handelt met het ne bis in idem-beginsel (artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de enkele telefonische mededeling van de KLPD-Groep Spanje aan de Koninklijke Marechaussee op 27 september 2006, onder meer inhoudende dat de Portugese autoriteiten niet om de uitlevering van zijn cliënt zouden verzoeken, niet kan worden afgeleid dat Portugal geen vervolging tegen zijn cliënt zal instellen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat verdachte voor hetzelfde feit in Portugal wordt vervolgd, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat de Portugese autoriteiten de koffer met de cocaïne, na melding daarvan aan de Nederlandse autoriteiten, hebben nagestuurd en daarbij hebben aangegeven dat zij niet om de uitlevering van verdachte zullen verzoeken. Ter terechtzitting is door de verdediging niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is, omdat de Nederlandse autoriteiten niet bevoegd zijn om tot vervolging over te gaan indien er sprake is van een voltooid delict in een ander land. De rechtbank verwerpt dit verweer. Nog afgezien van de werking van artikel 13, derde lid, van de Opiumwet, overweegt de rechtbank dat indien een bepaald delict in het buitenland wordt gepleegd, dat niet per definitie inhoudt dat dat delict of een daarmee samenhangend delict niet in Nederland kan worden vervolgd. Mitsdien acht de rechtbank het Openbaar Ministerie, nu ook overigens niet is gebleken van redenen die in de weg staan aan de ontvankelijkheid in de vervolging, ontvankelijk in zijn vervolging. Voorts zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijsbeslissing 3.1 Vrijspraak De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. 3.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij in de periode van 24 september 2006 tot en met 27 september 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en te Caracas (Venezuela) en te Lissabon (Portugal), tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 3.486,70 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders: - een retourticket gekocht op naam van [verdachte] voor de route Caracas-Lissabon-Amsterdam en - vervolgens in Caracas (Venezuela) een koffer met daarin verdovende middelen (cocaïne) ingecheckt op naam van [verdachte] en - vervolgens gereisd van Caracas (Venezuela) via Lissabon (Portugal) naar Schiphol en - (telefonisch) afspraken gemaakt omtrent het ontmoeten van verdachte [verdachte] en het overdragen van voornoemde koffer met inhoud op Schiphol en - een foto van verdachte [verdachte] ter beschikking gesteld aan de afhaler in Nederland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van het feit Het subsidiair bewezenverklaarde levert op: medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sancties 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - tot het navolgende gerekwireerd: - oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht; - verbeurdverklaring van het Motorola telefoontoestel, de Ortel simkaart, het buitenlandse geld, te weten 2.470 US Dollar, het reisschema, drie instapkaarten, de TAP claimtag, drie notities en memo’s, de reservering, het TAP security label en de sticker, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft samen met anderen gepoogd om een hoeveelheid van ongeveer 3.486,70 gram van een materiaal bevattende cocaïne in te voeren in Nederland. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met zijn gevorderde leeftijd en met het feit dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan die door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank in grotere mate dan de officier van justitie rekening houdt met vorengenoemde ten voordele van verdachte strekkende omstandigheden. 6.3 Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen geld, te weten 2.470 US Dollar, dient te worden verbeurdverklaard. Verdachte heeft immers zelf verklaard bij de politie dat hij dit bedrag heeft ontvangen van de man voor wie hij de koffer met drugs heeft vervoerd. Dit betekent dat het bij verdachte aangetroffen en hem toebehorende geldbedrag door middel van het bewezenverklaarde feit is verkregen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een Motorola telefoontoestel, een Ortel simkaart, een reisschema, drie instapkaarten, een TAP claimtag, drie notities en memo’s, een reservering, een TAP security label en een sticker, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 33, 33a, 45, 47 van het Wetboek van Strafrecht. 2, 10 van de Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: - 1.00 stk telefoontoestel kl: zilver Motorola c115; - 1.00 stk diverse Ortel simkaart; - geld buitenlands 24x100; 1x50; 1x20 US Dollar; - 1.00 stk diverse reisschema; - 3.00 stk instapkaart; - 1.00 stk claimtag TAP; - 3.00 stk notitie en memo; - 1.00 stk diverse reservering; - 1.00 stk label TAP security; - 1.00 stk sticker. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door: mr. Brouwer, voorzitter, mrs. Van den Bos en Van der Bijl, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van Leeuwen, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2007. Mr. Van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.