Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1442

Datum uitspraak2007-03-16
Datum gepubliceerd2007-03-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 06/989
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 170, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994; artikel 24, eerste lid en onder b van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 Eiser heeft niet in strijd met artikel 24, eerste lid en onder b, van het RVV 1990 zijn auto geparkeerd voor een inrit of een uitrit. Verweerder was gelet op hetgeen is bepaald in artikel 170, eerste lid, van de WVW derhalve niet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang (wegslepen) ter zake van het voertuig.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 06/989 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [XXX], wonende te 's-Gravendeel, eiser, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 16 februari 2006 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder eiser de toepassing van bestuursdwang (wegslepen) ter zake van het voertuig voorzien van het kenteken [XXX] bij het Albert Schweitzerziekenhuis aan de Albert Schweitzerplaats te Dordrecht kenbaar gemaakt. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 10 maart 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 19 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met de wijziging dat aan het besluit ten grondslag wordt gelegd het belang van de vrijheid van verkeer, zoals genoemd in artikel 170, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Tegen dit besluit heeft eiser bij brief 27 juli 2006 ingekomen op 28 juli 2006, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. De zaak is op 21 december 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J. Ossenwaarde en M. Schouten. 2. Overwegingen 2.1. In artikel 170, eerste lid, van de WVW is bepaald: Tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met a. het belang van de veiligheid op de weg, of b. het belang van de vrijheid van het verkeer, of c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen. Het tweede lid van artikel 170 van de WVW bepaalt, voorzover van belang, dat de artikelen 5:24, derde tot en met zesde lid, 5:25, tweede tot en met vijfde lid, 5:29, vierde lid, tweede volzin en 5:30, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn. Ingevolge artikel 24, eerste lid en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren voor een inrit of een uitrit. 2.2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser op 14 december 2005 zijn voertuig voor een in- of uitrit heeft geparkeerd. De ambulancesluis op de Albert Schweitzerplaats heeft aan de ene zijde een ingang en aan de andere zijde een uitgang. Het voertuig van eiser heeft ter hoogte van de uitgang, gelegen nabij de hoofdingang van het ziekenhuis, gestaan. Wat een in- of uitrit is, wordt door feitelijke gegevens bepaald. De ambulancesluis heeft een roldeur vergelijkbaar met een garage. Er hangt een waarschuwingslicht tegen de gevel. Verweerder stelt dat eiser door zijn voertuig hier te parkeren artikel 24, eerste lid en onder b, van het RVV 1990 heeft overtreden. Dat eiser onderweg hiernaartoe en ter plaatse geen borden heeft gezien en dat hem is gezegd dat hij hier kan parkeren, is naar de mening van verweerder niet relevant. De overtreden regel wordt immers niet door bebording aangegeven. Verweerder meent dat het wegslepen van het voertuig mogelijk en noodzakelijk is geweest in het belang van de vrijheid van het verkeer. Verweerder wijst erop dat uit het proces-verbaal van de verbalisant volgt dat eiser de auto dusdanig heeft geparkeerd dat de ambulance niet meer kon passeren. De verbalisant heeft in aanvulling hierop mondeling toegelicht dat de ambulance bij het uitrijden direct een scherpe bocht naar rechts moest maken. De ambulance zou de bocht niet of zeer moeilijk kunnen nemen. Nu er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder b van de WVW was verweerder bevoegd om handhavend op te treden. Er zijn naar de mening van verweerder geen bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien. 2.3. Eiser voert in beroep aan dat hij op 14 december 2005 met spoed met zijn vrouw naar het ziekenhuis moest. De medewerker van de receptie heeft hem gezegd dat hij zijn auto op de bewuste plaats kon parkeren. Eiser wijst erop dat een medewerker van de ambulancedienst hem heeft gezegd dat de ambulanceauto door een grote bocht te nemen de auto van eiser geraakt zou kunnen hebben, maar door even terug te steken een vrije aftocht zou hebben kunnen maken. Van een blokkade is naar de mening van eiser derhalve geen sprake. De medewerker van de ambulancedienst heeft voorts verteld dat op het hele terrein niet geparkeerd mag worden. Dit werd in het verleden door verbodsborden aangegeven maar deze zijn na de herbestrating niet teruggeplaatst. Er is ook nergens aangegeven dat op deze plaats de ambulancegarage is gevestigd. 2.4. De rechtbank dient gelet op hetgeen is bepaald in artikel 170, eerste lid, van de WVW allereerst de vraag te beantwoorden of eiser een bij of krachtens de WVW vastgesteld voorschrift heeft overtreden. In dit geval dient te worden beoordeeld of eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 24, eerste lid en onder b, van het RVV 1990. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Hiertoe overweegt de rechtbank dat indien en voorzover de uitgang van de ambulancedienst aangemerkt dient te worden als een inrit of een uitrit, er gelet op de in het dossier opgenomen foto's, met name foto 2 bij het proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2006, in ieder geval geen sprake is geweest van parkeren van het voertuig van eiser voor een inrit of een uitrit. Eiser heeft derhalve niet in strijd met artikel 24, eerste lid, en onder b, van het RVV zijn auto geparkeerd voor een inrit of een uitrit. Nu er geen sprake is van een overtreding van artikel 24, eerste lid en onder b, van de RVV 1990 was verweerder niet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang (wegslepen) ter zake van het voertuig voorzien van het kenteken [XXX] bij het Albert Schweitzerziekenhuis aan de Albert Schweitzerplaats te Dordrecht. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt deze kosten op € 8,60 aan reiskosten. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben is de rechtbank niet gebleken. Verweerder dient in het nieuw te nemen besluit op bezwaar tevens te beslissen op het door eiser ingediende verzoek om vergoeding van de door hem geleden schade. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient de gemeente Dordrecht op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank Dordrecht, -verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; -bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eiser met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat de gemeente Dordrecht aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 8,60; - wijst de gemeente Dordrecht aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiser moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, rechter, en door deze en mr. J.V. Baan-de Vries, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.