Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2293

Datum uitspraak2007-02-08
Datum gepubliceerd2007-04-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06 / 43187 en AWB 06 / 43185
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gezinsvorming / middelen van bestaan Wel voldoende middelen van bestaan ten tijde afgifte mvv, maar niet meer bij aanvraag verblijfsvergunning. Verweerder niet bevoegd tot vergunningverlening op grond van artikel 3.13, eerste lid, Vb. Problemen met werkgever, ziektewet. Geen bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder, op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb en toepasselijke beleidsregels alsnog – met toepassing van artikel 4:84 Awb - tot vergunningverlening moet overgaan. Beroep ongegrond. Verzoek afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 06 / 43187 (voorlopige voorziening) AWB 06 / 43185 (beroep) uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2007 in de zaak van: [verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1971, van Marokkaanse nationaliteit, verzoekster, gemachtigde: mr. R.F. Meijer, advocaat te Haarlem, tegen: de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoekster heeft op 21 november 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij echtgenoot [voor- achternaam]’, verder aan te duiden als de hoofdpersoon. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 22 maart 2006 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 14 april 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 8 augustus 2006 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit op 5 september 2006 beroep ingesteld. 1.2 Verzoekster heeft op 5 september 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. 1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 januari 2007. Verzoekster en de hoofdpersoon zijn in persoon verschenen, bijgestaan door verzoeksters gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de hoofdpersoon niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Er bestaat geen aanleiding om af te wijken van het ter zake gevoerde beleid. 2.5 Verzoekster heeft hiertegen aangevoerd dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Verzoekster heeft in bezwaar namelijk aangegeven dat de hoofdpersoon procedures voert in het kader van zijn ontslag en in het kader van zijn verzoek om uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet. Achteraf zal blijken dat wel aan het middelenvereiste wordt voldaan. Verweerder heeft hier geen rekening mee gehouden. Verzoekster heeft ter zitting gewezen op B1/1.1.4 (voorheen: B1/1.1.8) Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). In dit beleid is weliswaar neergelegd dat de verblijfsvergunning onder de huidige omstandigheden ‘kan’ worden geweigerd, maar gelet op de omstandigheden in deze zaak had verweerder hiervan moeten afzien. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.6 Bij de beoordeling van het verzoek worden de volgende feiten betrokken. Op 12 juli 2005 is verzoekster Nederland ingereisd. Zij was op dat moment in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ten tijde van de verlening van de mvv beschikte de hoofdpersoon zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan. Hij was sedert 30 januari 1995 in dienst bij S. Zurel & Co b.v. Zijn werkgever heeft het Centrum voor Werk en Inkomen op 22 december 2004 verzocht een vergunning te verlenen om de arbeidsovereenkomst met hem op te zeggen. De verzochte vergunning is verleend. De werkgever heeft daarna de arbeidsovereenkomst met de hoofdpersoon per 31 mei 2005 opgezegd. Van 27 december 2004 tot het einde van de arbeidsovereenkomst heeft de hoofdpersoon wegens ziekte niet gewerkt. Na het einde van de arbeidsovereenkomst heeft de hoofdpersoon een bijstandsuitkering ontvangen. Blijkens uitkeringsspecificaties die in beroep zijn overgelegd heeft de hoofdpersoon, met terugwerkende kracht, vanaf 1 juni 2005 tot 30 oktober 2006 een uitkering ingevolge de ZW ontvangen. Ter zitting is verklaard dat deze uitkering op 24 december 2006 is beëindigd. 2.7 Ingevolge de artikelen 14 en 15 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met de artikelen 3.13, eerste lid, 3.14, eerste lid, aanhef en onder a, en 3.22, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), wordt, voorzover thans van belang, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met gezinshereniging of gezinsvorming, verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet. 2.8 Niet in geschil is dat verzoekster dan wel de hoofdpersoon niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder is in die situatie niet bevoegd tot vergunningverlening ingevolge artikel 3.13, eerste lid, Vb over te gaan. 2.9 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. 2.10 Ingevolge artikel 3.13, tweede lid, Vb, voorzover thans van belang, kan die verblijfsvergunning worden verleend, indien niet wordt voldaan aan het in artikel 3.17 van dat besluit gestelde vereiste. 2.11 Artikel 3.13, tweede lid, Vb behelst een discretionaire bevoegdheid, voor de toepassing waarvan verweerder - onder meer - de in paragraaf B1/2.2.3 Vc neergelegde beleidsregels heeft vastgesteld. 2.12 In het toepasselijke beleid, zoals neergelegd in B1/2.2.3 Vc, staat als beleidsregel vermeld: De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling dan wel degene bij wie hij in Nederland wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Een overeenkomstige beleidsregel, toegesneden op gezinsvorming, is neergelegd in B2/2.11 Vc. 2.13 Daarnaast heeft verweerder in B1/1.1.4 Vc neergelegd: ‘Aan de houder van een geldige mvv kan, uit het oogpunt van rechtszekerheid, slechts in uitzonderlijke gevallen een verblijfsvergunning worden geweigerd. Hiervan is sprake indien blijkt dat niet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is voldaan. Daartoe worden in ieder geval gerekend situaties waarin de vreemdeling: (...) of degene bij wie verblijf wordt beoogd niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (de enkele omstandigheid dat de middelen door tijdsverloop niet meer duurzaam zijn, geldt niet als bijzonder)’. 2.14 Op grond van bovenvermeld beleid kan verweerder aan de houder van een mvv een verblijfsvergunning weigeren indien de vreemdeling dan wel de hoofdpersoon niet (meer) over voldoende middelen van bestaan beschikt. 2.15 Verzoekster heeft niet aangetoond dat de hoofdpersoon op enig moment tijdens de onderhavige procedure aan het middelenvereiste heeft voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten in dit geval niet af te wijken van dit beleid. De overgelegde stukken ten aanzien van de uitkering ingevolge de ZW maakt dit oordeel niet anders. Hetzelfde geldt voor verzoeksters stelling dat op een later moment aan het middelenvereiste zal worden voldaan. 2.16 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren. 2.17 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 verklaart het beroep ongegrond; 3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter, en op 8 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Manhoef, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.