Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2389

Datum uitspraak2007-03-01
Datum gepubliceerd2007-04-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers152281
Statusgepubliceerd


Indicatie

Samenvatting beschikking 1 maart 2007 wrakingskamer Wraking, beslissing tot aanhouding, voorlopige omgangsregeling, stukken niet gelezen, verzoek afgewezen. Een beslissing tot aanhouding is een procedurele beslissing, die niets zegt over enige vooringenomenheid. Dat de gewraakte rechter de door verzoeker ingediende stukken niet (volledig) gelezen zou hebben, kan niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek, omdat hiervoor geldt dat de rechter voorafgaand aan de tweede zitting nog voldoende gelegenheid heeft om deze te bestuderen. Ten aanzien van de door de rechter voorlopig vastgestelde omgangsregeling, overweegt de wrakingskamer dat de rechter een tussenbeschikking heeft gegeven waartegen hoger beroep openstaat. Kritiek op een uitspraak van een rechter is geen wrakingsgrond.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK ARNHEM Wrakingskamer zaaknummer / rolnummer: 152281 / FA RK 07-10405 Beschikking van 1 maart 2007 inzake [verzoeker], wonende te [adres], verzoeker tot wraking, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen, en [verweerster], in haar hoedanigheid van rechter in de zaak tussen verzoeker als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en [de vrouw] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie (zaaknummer/rolnummer 151 498 / KG ZA 07/68). 1. De procedure 1.1. Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit: - het verzoekschrift van 15 februari 2007 waarin het wrakingsverzoek is neergelegd - het verweerschrift van mr. [verweerster] - de mondelinge behandeling op 1 maart 2007. 1.2. Ten slotte is ter zitting mondeling uitspraak gedaan. 3. Het verzoek en het verweer 3.1. Verzoeker stelt dat mr. [verweerster] tijdens het kort geding op 15 februari 2007 er blijk van heeft gegeven vooringenomen te zijn. Hij voert daartoe het volgende aan. Mr. [verweerster] heeft bij de opening van het kort geding gezegd dat zij de door verzoeker ingezonden stukken niet had gelezen en dat zij geen leespauze wenste in te lassen. Zij wilde vervolgens geen inhoudelijke behandeling van de zaak, maar heeft de zaak aangehouden. Toch heeft zij partijen vervolgens gehoord, waarna er, in weerwil van het standpunt van verzoeker, een datum is bepaald waarop de zaak verder behandeld zou worden. Voorts heeft mr. [verweerster] de situatie van de vrouw beter laten overkomen dan deze in werkelijkheid is. Daarnaast heeft zij de beslissing van de rechtbank in Denemarken naast zich neergelegd, bepaald dat [betrokkene] voorlopig aan de vrouw dient te worden vertrouwd en verzoeker gedwongen om in te stemmen met een omgangsregeling. Volgens verzoeker heeft mr. [verweerster] door zo te handelen in het voordeel van de vrouw beslist en heeft zij derhalve niet onpartijdig gehandeld. 3.2. Mr. [verweerster] berust niet in de wraking en voert verweer. Zij stelt het volgende. Ter zitting heeft mr. [verweerster] gewezen op haar korte voorbereidingstijd en aangegeven dat zij een leespauze zou inlassen als zij daar behoefte aan zou hebben. Zij heeft aangegeven dat zij de stukken wel kort had bekeken en de eis in reconventie ook had gelezen. De producties die door verzoeker waren overgelegd kwamen volgens haar voor een groot deel overeen met de stukken die de vrouw had overgelegd, welke mr. [verweerster] reeds bestudeerd had. Vervolgens heeft mr. [verweerster] ter zitting nog een gedeelte uit de door verzoeker overgelegde brief van de centrale autoriteit van 8 februari 2007 voorgelezen. Voordat mr. [verweerster] de zaak inhoudelijk ging behandelen heeft zij voorgesteld de zaak voor korte tijd aan te houden omdat zij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) bij de zaak wilde betrekken. Op die manier zou een behandeling van het kort geding en de bodemzaak gecombineerd kunnen worden. Partijen hebben vervolgens de gelegenheid gekregen om hun standpunten toe te lichten. Mr. [verweerster] heeft de definitieve beslissing daarna aangehouden en in het belang van het kind de voorlopige verblijfplaats bij de vrouw vastgesteld. Voorts heeft mr. [verweerster] zelf ter zitting een voorlopige omgangsregeling voor verzoeker voorgesteld. Verzoeker had hier wel moeite mee, maar heeft er toch mee ingestemd. 4. De motivering van de beslissing 4.1. De wrakingskamer stelt voorop dat zowel uit het verzoekschrift als tijdens de mondelinge behandeling gebleken is dat verzoeker het kort geding als minder prettig heeft ervaren. Ook mr. [verweerster] geeft aan dat voor haar duidelijk was dat verzoeker moeite had met haar beslissingen. Denkbaar is dat de onvrede van verzoeker met de wijze waarop het kort geding is verlopen mede ten grondslag ligt aan zijn wrakingsverzoek. Daarmee staat echter de gegrondheid van het verzoek nog niet vast. 4.2. Gelet op artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 4.3. Vooropgesteld wordt dat mr. [verweerster] over twee vorderingen moest beslissen. [de vrouw] vordert de voorlopige toevertrouwing van [betrokkene] aan haar en verzoeker vordert het afgeven van [betrokkene] aan hem. Bij dergelijke beslissingen wordt over het algemeen bijna nooit beslist zonder dat de Raad wordt ingeschakeld. Mr. [verweerster] heeft besloten dat zij op 15 februari 2007 de zaak niet kon afdoen, omdat zij de Raad wilde inschakelen, en heeft vervolgens beslist de zaak aan te houden en de hoofdverblijfplaats van [betrokkene] voorlopig vast te stellen bij [de vrouw]. Dit zijn procedurele beslissingen. Dergelijke beslissingen zeggen naar het oordeel van de wrakingskamer niets over enige vooringenomenheid. Ook niet wanneer al bij aanvang van de zitting te kennen wordt gegeven tot aanhouding over te willen gaan, nu [verweerster] voor aanvang van de zitting kennis heeft genomen van de beide vorderingen en een deel van de bijgevoegde producties en op basis daarvan tot deze beslissing heeft kunnen komen. Mr. [verweerster] heeft vervolgens een nieuwe zitting gepland teneinde de zaak inhoudelijk te kunnen behandelen. Zij zal haar verdere beslissing dan mede baseren op wat partijen, alsmede de Raad aandragen. Op grond van de uitlatingen die mr. [verweerster] tijdens de zitting heeft gedaan kan dan ook niet gezegd worden dat zij vooringenomen was ten aanzien van de beslissingen die op de zitting van 6 maart 2007 nog genomen moeten worden. De stelling van verzoeker dat mr. [verweerster] de door hem ingediende stukken niet (volledig) gelezen zou hebben, kan evenmin leiden tot toewijzing van het verzoek omdat ook hiervoor geldt dat mr. [verweerster] voorafgaand aan de tweede zitting op 6 maart 2007 nog voldoende gelegenheid heeft om de nog niet gelezen stukken te bestuderen. Dat verzoeker bezwaar maakt tegen de snelheid waarmee een nieuwe datum werd gepland, maakt het voorgaande niet anders, omdat verzoeker tijdens de zitting op 6 maart 2007 in de gelegenheid is om uitstel te vragen. 4.4. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat mr. [verweerster] partijdig zou zijn omdat zij het hoofdverblijf van [betrokkene] voorlopig heeft vastgesteld bij de vrouw en aan verzoeker een omgangsregeling heeft opgedrongen, overweegt de wrakingskamer dat mr. [verweerster] een tussenbeschikking heeft gegeven waartegen hoger beroep openstaat. Kritiek op een uitspraak van een rechter komt niet in aanmerking als wrakingsgrond: het instituut van de wraking kan immers niet worden benut als rechtsmiddel. Mr. [verweerster] heeft een voorlopige feitelijke status voor het kind gecreƫerd, en daarbij het belang van het kind vooropgesteld. Tevens heeft zij ambtshalve gezorgd dat er een voorlopige omgangsregeling met verzoeker werd vastgesteld. Deze omgangsregeling, alsmede de beslissing van mr. [verweerster], is tijdelijk en doet geen afbreuk aan de rechten van verzoeker. Naar het oordeel van de wrakingskamer was er dan ook ten tijde van het nemen van deze beslissing geen sprake van enige partijdigheid en/of vooringenomenheid. 4.5. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen. 5. De beslissing De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af. Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well, P.A. Huidekoper en C.M.J. Peters en in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst mondeling in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2007, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn geminuteerd op 5 maart 2007. de griffier de voorzitter