Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2415

Datum uitspraak2007-02-22
Datum gepubliceerd2007-04-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 06/315
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende heeft een pand verkocht en geleverd. De rechter vernietigt op vordering van de curator die koopovereenkomst. De curator, de aanvankelijke koper en belanghebbende komen overeen dat de aanvankelijk koper het pand zal leveren aan een derde. Belanghebbende vraagt teruggaaf van de door hem betaalde overdrachtsbelasting omdat de koop ongedaan zou zijn gemaakt (artikel 19 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer). De rechtbank ziet geen reden voor teruggaaf nu de aanvankelijke koop niet ongedaan is gemaakt.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/315 Uitspraakdatum: 22 februari 2007 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Duitsland), eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van de inspecteur van 7 december 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking betreffende het verzoek om teruggaaf van overdrachtsbelasting ter zake van de levering van de onroerende zaak gelegen aan de [straat] te [woonplaats] bij akte van 12 april 2002. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden Vooraf 2.1. Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard de grief betreffende schending van artikel 7:5, eerste lid, onderdeel a van de Awb, het horen in de bezwaarfase door een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, in te trekken. Materieel 2.2. Bij notariële akte van 12 april 2002 is de onroerende zaak gelegen aan de [straat] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) door [de heer 1] geleverd aan belanghebbende voor de prijs van € 227.570,77. Ter zake van deze levering is een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan van € 13.653. De rechtbank te [woonplaats] heeft de betreffende koopovereenkomst op grond van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de zogeheten actio Pauliana, vernietigd bij vonnis van 31 maart 2004. Op 11 mei 2004 heeft belanghebbende, in samenspraak met, en met medewerking van eiser in genoemd geding voor de rechtbank te [woonplaats], de onroerende zaak verkocht aan [de heer 2 ] en [de heer 3] voor een prijs van € 240.000 en is aan overdrachtsbelasting voldaan € 14.400. Op 27 januari 2005 is het vonnis van de rechtbank [woonplaats] in het openbare register van het Kadaster ingeschreven. 2.3. Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard dat niet in geschil is dat met laatstgenoemde verkoop niet is voldaan aan de vereisten van artikel 19 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna de WBRV). Uitsluitend is in geschil of een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat de in dit artikel geregelde teruggaaf van overdrachtsbelasting aan belanghebbende moet worden verleend. 2.4. De rechtbank is van oordeel dat noch de tekst van artikel 19 van de WBRV noch de strekking van deze bepaling ruimte bieden voor een ruime uitleg van deze bepaling. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat artikel 19 voornoemd ziet op situaties waarbij een aanvankelijke levering wordt teruggedraaid en de situatie derhalve uiteindelijk onveranderd is gebleven. In het onderhavige geval is de situatie gewijzigd in die zin dat zowel de eigendom van de onroerende zaak naar een ander dan de oorspronkelijk eigenaar is gegaan, als dat de koopsom is gewijzigd. Deze situatie is zozeer anders dan de situatie waarop artikel 19 WBRV ziet, dat reeds op die grond redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de onderhavige situatie dusdanig vergelijkbaar is met de door artikel 19 beoogde situaties dat de redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat ook in dit geval teruggaaf op grond van genoemd artikel 19 moet plaatsvinden. De in geschil zijnde vraag moet derhalve ontkennend worden beantwoord. De omstandigheid dat een en ander eveneens met een daadwerkelijke teruglevering en vervolgens doorlevering had kunnen worden bewerkstelligd, doet daar niet aan af. Evenmin is van belang dat in geval van teruglevering en doorlevering slechts één maal, ter zake van de doorlevering, overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn geweest. 2.5. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat in artikel 3:45, vierde lid, van het BW is bepaald dat de schuldeiser die tegen een rechtshandeling opkomt, deze slechts te zijnen behoeve vernietigd en niet verder dan nodig is ter opheffing van de door hem ondervonden benadeling. Het vonnis van de rechtbank [woonplaats] heeft op grond van deze bepaling naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen betekenis voor de heffing van overdrachtsbelasting in het onderhavige geval, te meer niet nu daaraan op de in 2.2 beschreven wijze uitvoering is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de omstandigheid dat op 27 januari 2005 het vonnis in het openbare register van het Kadaster is ingeschreven daarin geen verandering. 2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. 2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.