Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2583

Datum uitspraak2007-04-05
Datum gepubliceerd2007-04-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummersparketnummers: 15/805217-06 en 15/806906-06
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Aansprakelijkheid luchtvaartmaatschappij voor aanvoer ongedocumenteerde vreemdelingen. Artikel 4 vreemdelingenwet. Boete gematigd ten aanzien van vreemdelingen die een "Refugee Travel Document" van de U.S.A. bezaten.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM sector kanton, locatie Haarlem tegenspraak parketnummers: 15/805217-06 en 15/806906-06 uitspraak: 5 april 2007 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2007 in de zaken tegen: [XXX] N.V. Havenmeesterweg 201 1118 CD Schiphol 1. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de onderscheiden dagvaardingen is omschreven. Kopieën van die dagvaardingen zijn als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maken daarvan deel uit. 2. Voorvragen De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding van de verdachte geldig is en dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. 3. Bewijsbeslissing 3.1 Bij de beoordeling van het door de officier van justitie aangedragen bewijs moet van het volgende worden uitgegaan. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag Memorie van Toelichting bij artikel 4 Vw (kamerstuk 29016) blijkt het volgende: In het eerste lid van artikel 4 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt geregeld dat een vervoerder de nodige maatregelen moet nemen om te voorkomen dat een door hem vervoerde vreemdeling niet in het bezit is van de juiste documenten. Welke maatregelen dit zijn is inderdaad, zoals deze leden opmerken, terug te vinden in de Richtlijnen voor vervoerders. Op de vraag van deze leden hoe in de praktijk het toezicht op het naleven van de zorgplicht plaatsvindt antwoorden wij als volgt. De vervoerder die de zorgplicht onvoldoende naleeft is strafbaar op grond van artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000. Het toezicht op het naleven van de zorgplicht vindt dan ook logischerwijs plaats in de dagelijkse praktijk op Schiphol en de andere grensdoorlaatposten. Een ieder die Nederland (ofwel het Schengengebied) inreist via een grensdoorlaatpost wordt gecontroleerd. Wanneer een ambtenaar belast met grensbewaking wordt geconfronteerd met een vreemdeling die Nederland (dan wel het Schengengebied) wenst in te reizen doch niet beschikt over de daarvoor vereiste documenten zal hij een onderzoek instellen om vast te stellen door welke maatschappij betrokkene is aangevoerd. Wanneer de ambtenaar vervolgens tot de conclusie komt dat die vervoerder zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd, zal proces-verbaal jegens de vervoerder worden opgemaakt. De processen-verbaal worden doorgezonden aan het Openbaar Ministerie. 3.2 Voorts blijkt uit de parlementaire behandeling van de onderhavige wetsbepaling dat de wetgever ervan is uitgegaan dat voor bewezenverklaring van de schending van de onderhavige zorgplicht weliswaar nalatigheid van de vervoerder is vereist, maar dat die als aanwezig verondersteld mag worden wanneer door tussenkomst van een vervoerder een vreemdeling onjuist gedocumenteerd, dat wil zeggen zonder het vereiste visum, Nederland wordt binnengebracht. Dit laat onverlet dat van bijzondere omstandigheden kan blijken die tot een ander oordeel leiden. 3.3 Het vorenstaande impliceert dat, zodra sprake is van de constatering door de verbalisant dat een vreemdeling zonder het vereiste visum Nederland binnenkomt, de verbalisant een onderzoek moet instellen. Dit onderzoek houdt onder meer in het horen van de verdachte, die bij die gelegenheid kan aantonen welke maatregelen zij treft of heeft getroffen om de ongewenste ongedocumenteerde binnenkomst te voorkomen. Er is dus geenszins sprake van het aannemen van het bewijs van de overtreding op basis van de enkele constatering door de verbalisant(en) dat de gewenste vreemdeling niet over de vereiste documenten beschikt. Dat bewijs wordt immers gebaseerd op die constatering en op het naar aanleiding daarvan door de verbalisant(en) ingestelde onderzoek. Het feit dat het proces-verbaal is opgemaakt voordat de verdachte was gehoord, brengt niet met zich dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. 3.4 De kantonrechter is met betrekking tot de bewijsvoering van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat een ultraviolette lichtbron beschouwd moet worden als een eenvoudig hulpmiddel in de zin van de Richtlijn voor vervoerders. Dat het verstrekken van dergelijke lichtbronnen op de verschillende luchthavens waar passagiers door of ten behoeve van de verdachte worden ingecheckt staat daar niet aan in de weg. Dat is immers slechts een bedrijfseconomisch aspect en ontneemt aan een dergelijke lichtbron niet de aard van eenvoudig hulpmiddel. 3.5 Feit 2 van parketnummer 15/805217-06 en feit 1 van parketnummer 15/806906-06 betreffen valse documenten waarvan de valsheidkenmerken met behulp van een ultraviolette lichtbron eenvoudig waren vast te stellen. De kantonrechter verwerpt daarom het hierop betrekking hebbende verweer van de verdachte. 3.6 Feit 3 van parketnummer 15/805217-06 betrekking op een situatie waarin eenvoudig was vast te stellen dat het wel aanwezige visum nog niet geldig was en dat de passagier dus te vroeg aan zijn reis begon. Dit kon worden vastgesteld aan de op de tickets en het visum vermelde data. Daar is geen specifiek onderzoek voor nodig. De kantonrechter verwerpt daarom ook het hierop betrekking hebbende verweer van de verdachte. 3.7 Gelet op het vorenstaande acht de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastelegde feiten heeft begaan op de wijze zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte bijlagen II. 3.8 Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.9 Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging. 4. De strafbaarheid van de feiten De bewezen verklaarde feiten leveren op: overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij artikel 4 eerste lid Vreemdelingenwet 2000, meermalen gepleegd. 5. De strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar. 6. De motivering van de sancties en de overige beslissingen 6.1 Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de kantonrechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. 6.2 De kantonrechter is van oordeel dat voor elk der overtredingen een geldboete moet worden opgelegd. De verdachte is eerder voor feiten als de onderhavige vervolgd en/of veroordeeld. 6.3 Met betrekking tot feit 1 van parketnummer 15/805217-06 en feit 2 van parketnummer 15/806906-06 is de kantonrechter van oordeel dat kan worden volstaan van een geldboete van telkens €4.000,00 nu het vreemdelingen betrof die over een “Refugee travel document” van de Verenigde Staten van Amerika beschikten. Met betrekking tot de overige drie feiten zal de gevorderde boete van €7.000,00 per feit worden opgelegd. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften Van toepassing zijn de artikelen 9, 23 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 4 en 108 van de Vreemdelingenwet 2000. 8. Beslissing De kantonrechter beslist als volgt: Hij verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals vermeld onder 3.7 heeft begaan. Hij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert het hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op. Hij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar. Hij veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot betaling van tweemaal een geldboete van telkens €4.000,00 en driemaal een geldboete van telkens €7.000,00, in totaal derhalve €29.000,00. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2007.