Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2586

Datum uitspraak2007-04-05
Datum gepubliceerd2007-04-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummersparketnummer: 15/806900-06
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Aansprakelijkheid luchtvaartmaatschappij voor aanvoer ongedocumenteerde vreemdelingen. Artikel 4 vreemdelingenwet. De verdachte beroept zich op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie omdat met een andere luchtvaartmaatschappij een Memorandum of Understanding is gesloten en het Openbaar Ministerie dit niet heeft gedaan met verdachte en andere maatschappijen. Beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verworpen. Voorts is het onderzoek door de verbalisanten niet onzorgvuldig geweest, zodat ook het op die grond gebaseerde beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wordt verworpen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM sector kanton, locatie Haarlem tegenspraak parketnummer: 15/806900-06 uitspraak: 5 april 2007 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2007 in de zaak tegen: [XXX] Inc. niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland 1. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Kopie van die dagvaarding is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit. 2. Voorvragen 2.1 De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding van de verdachte geldig is en dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. 2.2 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd: “Het Openbaar Ministerie behoort niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens schending van fundamentele beginselen van behoorlijk strafproces. Alle luchtvaartmaatschappijen worden gelijk behandeld, behalve de KLM. De KLM heeft een speciaal arrangement met het parket en wordt daarom niet gedagvaard. De afspraak met de KLM zou ook zijn aangeboden aan andere maatschappijen. De verdachte is niet benaderd. Indien een aanbod zou zijn gedaan, dan zou dit door de verdachte uiteraard zijn aanvaard. De enige grote Nederlandse luchtvaartmaatschappij hoeft op grond van een afspraak met het Openbaar Ministerie niet terecht te staan, terwijl alle andere luchtvaartmaatschappijen die dezelfde inspanningen verrichten in de toekomst regelmatig terecht zullen staan. Nu de KLM op grond van een voor anderen niet kenbare afspraak lange tijd, waarschijnlijk meer dan 2 jaar, strafrechtelijk niet vervolgd is en anderen, die dezelfde inspanning verrichtten wel vervolgd worden waarbij het overleg dat verzocht is met het parket Haarlem en het College van P-G’s nog niet tot stand is gekomen, behoort het Openbaar Ministerie, dat met deze omstandigheden bekend is, niet-ontvankelijk verklaard te worden.” 2.3 De kantonrechter verwerpt het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en overweegt daartoe het volgende: Het enkele feit dat de verdachte met het Openbaar Ministerie een Memorandum of Understanding moet kunnen sluiten brengt nog niet met zich dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het (nog) geen gevolg heeft gegeven aan diverse verzoeken om met de verdachte in overleg te treden. Het is immers aan het Openbaar Ministerie om te besluiten of zij met verdachten in overleg wil treden met het oog op geconstateerde overtredingen en/of het voorkomen daarvan. Dat het Openbaar Ministerie zich heeft geconformeerd aan het Memorandum of Understanding zoals dit door de Staatssecretaris van Justitie met KLM is gesloten, brengt evenmin niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie met zich. KLM is slechts één van de vele luchtvaartmaatschappijen die passagiers op Schiphol aanvoeren. KLM onderscheidt echter van alle andere luchtvaartmaatschappijen doordat zij als enige luchtvaartmaatschappij haar “thuishaven” heeft op Schiphol en derhalve als “homecarrier” wordt beschouwd. Daarin is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende rechtvaardiging gelegen om ten aanzien van KLM een ander vervolgingsbeleid te hanteren dan ten aanzien van de vele andere luchtvaartmaatschappijen. Daarbij geldt dat KLM geenszins is gevrijwaard van strafvervolging, zoals uit de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 2 februari 2000 blijkt. Hij schrijft daarin immers: “Het convenant is met nadruk geen vrijbrief van de KLM om niet- of onvoldoende gedocumenteerde vreemdelingen aan te voeren. Het convenant neemt de bestaande regelgeving tot uitgangspunt. Het laat de bevoegdheden van het OM om tot vervolging over te gaan onverlet.” Daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte dezelfde inspanningen verricht als de KLM, staat niets eraan in de weg dat verdachte in contact treedt met het Openbaar Ministerie om een afspraak te maken. Dat zij niet bekend was met de bestaande afspraak komt voor haar rekening, nu zij van de afspraak uit de parlementaire geschiedenis kennis heeft kunnen nemen en zelf al eerder initiatieven had kunnen ontplooien om tot een afspraak met het Openbaar Ministerie te komen. 3. Bewijsbeslissing 3.1 Bij de beoordeling van het door de officier van justitie aangedragen bewijs moet van het volgende worden uitgegaan. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag Memorie van Toelichting bij artikel 4 Vw (kamerstuk 29016) blijkt het volgende: In het eerste lid van artikel 4 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt geregeld dat een vervoerder de nodige maatregelen moet nemen om te voorkomen dat een door hem vervoerde vreemdeling niet in het bezit is van de juiste documenten. Welke maatregelen dit zijn is inderdaad, zoals deze leden opmerken, terug te vinden in de Richtlijnen voor vervoerders. Op de vraag van deze leden hoe in de praktijk het toezicht op het naleven van de zorgplicht plaatsvindt antwoorden wij als volgt. De vervoerder die de zorgplicht onvoldoende naleeft is strafbaar op grond van artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000. Het toezicht op het naleven van de zorgplicht vindt dan ook logischerwijs plaats in de dagelijkse praktijk op Schiphol en de andere grensdoorlaatposten. Een ieder die Nederland (ofwel het Schengengebied) inreist via een grensdoorlaatpost wordt gecontroleerd. Wanneer een ambtenaar belast met grensbewaking wordt geconfronteerd met een vreemdeling die Nederland (dan wel het Schengengebied) wenst in te reizen doch niet beschikt over de daarvoor vereiste documenten zal hij een onderzoek instellen om vast te stellen door welke maatschappij betrokkene is aangevoerd. Wanneer de ambtenaar vervolgens tot de conclusie komt dat die vervoerder zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd, zal proces-verbaal jegens de vervoerder worden opgemaakt. De processen-verbaal worden doorgezonden aan het Openbaar Ministerie. 3.2 Voorts blijkt uit de parlementaire behandeling van de onderhavige wetsbepaling dat de wetgever ervan is uitgegaan dat voor bewezenverklaring van de schending van de onderhavige zorgplicht weliswaar nalatigheid van de vervoerder is vereist, maar dat die als aanwezig verondersteld mag worden wanneer door tussenkomst van een vervoerder een vreemdeling onjuist gedocumenteerd, dat wil zeggen zonder het vereiste visum, Nederland wordt binnengebracht. Dit laat onverlet dat van bijzondere omstandigheden kan blijken die tot een ander oordeel leiden. 3.3 Het vorenstaande impliceert dat, zodra sprake is van de constatering door de verbalisant dat een vreemdeling zonder het vereiste visum Nederland binnenkomt, de verbalisant een onderzoek moet instellen. Dit onderzoek houdt onder meer in het horen van de verdachte, die bij die gelegenheid kan aantonen welke maatregelen zij treft of heeft getroffen om de ongewenste ongedocumenteerde binnenkomst te voorkomen. Er is dus geenszins sprake van het aannemen van het bewijs van de overtreding op basis van de enkele constatering door de verbalisant(en) dat de gewenste vreemdeling niet over de vereiste documenten beschikt. Dat bewijs wordt immers gebaseerd op die constatering en op het naar aanleiding daarvan door de verbalisant(en) ingestelde onderzoek. 3.4 Gelet op het vorenstaande acht de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastelegde feiten heeft begaan op de wijze zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte bijlagen II. 3.5 Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.6 Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging. 4. De strafbaarheid van de feiten De bewezen verklaarde feiten leveren op: overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij artikel 4 eerste lid Vreemdelingenwet 2000, meermalen gepleegd. 5. De strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar. 6. De motivering van de sancties en de overige beslissingen 6.1 Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de kantonrechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. 6.2 De kantonrechter is van oordeel dat voor elk der overtredingen een geldboete moet worden opgelegd. De verdachte is eerder voor feiten als de onderhavige vervolgd en/of veroordeeld. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften Van toepassing zijn de artikelen 9, 23 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 4 en 108 van de Vreemdelingenwet 2000. 8. Beslissing De kantonrechter beslist als volgt: Hij verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals vermeld onder 3.4 heeft begaan. Hij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert het hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op. Hij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar. Hij veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot betaling van driemaal een geldboete van telkens €7.000,00, in totaal derhalve €21.000,00. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2007.