Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2606

Datum uitspraak2007-03-21
Datum gepubliceerd2007-04-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/76
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Winkeltijdenwet


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken AWB 07/76 21 maart 2007 12500 Winkeltijdenwet Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van: A, te X, verzoeker, tegen het College van burgemeester en wethouders van Arnhem, verweerder, gemachtigde: mr. E.E.H. van Noordenburg, werkzaam bij de dienst Stadsbeheer van de gemeente. 1. De procedure Bij besluit van 15 december 2006 heeft verweerder beslist op de aanvraag van 9 augustus 2006, nadien overgenomen door verzoeker, om ontheffing van de verboden genoemd in artikel 2 van de Winkeltijdenwet (hierna: de Wet) ten behoeve van een avondwinkel op het adres B te X. Dit besluit is gewijzigd bij besluit van 22 januari 2007. Verzoeker heeft bij brief van 4 januari 2007 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 29 januari 2007, bij het College binnengekomen op 31 januari 2007, heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om voorlopige voorziening. Bij besluit van 16 februari 2007 is de aan verzoeker verleende ontheffing nogmaals gewijzigd. Verweerder heeft bij brief van 20 februari 2007 de stukken ingediend die betrekking hebben op de procedure. Bij brief van 24 februari 2007 heeft verzoeker desgevraagd aan de voorzieningenrechter medegedeeld, dat hij in de wijzigingen van zijn ontheffing geen aanleiding ziet voor een aanpassing van zijn verzoek om voorlopige voorziening en dat hij zijn verzoek wenst te handhaven. Het verzoek is ter zitting behandeld op 20 maart 2007, alwaar verzoeker en de gemachtigde van verweerder de respectieve standpunten hebben toegelicht. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De Wet bevat onder meer de volgende bepalingen: "Artikel 2 1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben: a. op zondag; b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur; c. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur. (…) Artikel 3 (…) 4. Voorts kan de gemeenteraad bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen op een daartoe strekkende aanvraag en met inachtneming van de in die verordening gestelde regels ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, vervatte verboden, voor zover het winkels betreft die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde dagen tussen 0 uur en 16 uur, en waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet. (…) (…) Artikel 7 1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op werkdagen. 2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om, met inachtneming van de in die verordening te stellen regels, vrijstelling en op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen. (…)" De Verordening Winkeltijden Arnhem, vastgesteld door de raad van de gemeente Arnhem bij besluit van 2 december 1996 (hierna: de Verordening), luidt, voorzover hier van belang, als volgt: "Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Winkeltijdenwet; (…) Artikel 5 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet vervatte verboden ten behoeve van winkels, die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde zon- en feestdagen tussen 0 en 16.00 uur. 2. (…) 3. Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden: a. de winkel dient gesloten te zijn tussen 0 en 16.00 uur; b. er dienen uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, met de Drank- en Horecawet. (…) Artikel 8: 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de verboden van artikel 2 van de wet, voorzover deze betrekking hebben op werkdagen. (…)" 2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. - Bij brief van 9 augustus 2006 heeft C zich tot verweerder gewend met het verzoek haar ontheffing te verlenen ten behoeve van de openstelling van een nachtsupermarkt op het adres B te X op woensdag tot en met zondag van 21.00 tot 06.00 uur. Verzoeker heeft op 19 september 2006 schriftelijk verklaard deze aanvraag over te nemen van genoemde aanvrager. - Verweerder heeft bij besluit van 15 december 2006, zoals laatstelijk gewijzigd op 16 februari 2007, beslist op deze aanvraag, als hierna in rubriek 3 aangegeven. - Hiertegen richt zich het bezwaar en het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening. - Op donderdag 15 maart 2007 is het bezwaarschrift behandeld tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaar- en beroepschriften van Arnhem. 3. Het bestreden besluit Verweerder heeft verzoeker onder toepassing van artikel 5 en artikel 8 van de Verordening ontheffing verleend voor de openstelling van zijn avondwinkel van maandag tot en met vrijdag van 22.00 tot 06.00 uur ('s anderendaags), op zaterdag van 22.00 tot 24.00 uur en op zondag van 16.00 tot maandag 06.00 uur. Verweerder heeft de ontheffing onder voorschriften verleend en daarbij verwezen naar het vereiste dat besloten ligt in artikel 3, vierde lid, van de Wet en artikel 5, derde lid, aanhef en onder a van de Verordening, dat avondwinkels voor publiek gesloten zijn op zon- en feestdagen tussen 00.00 en 16.00 uur. Gelet op deze eis biedt naar de mening van verweerder de Verordening geen ruimte voor de door verzoeker gewenste ontheffing voor een openstelling van zijn avondwinkel op zondag van 00.00 tot 06.00. 4 Het standpunt van verzoeker Verzoeker wenst een ontheffing voor een openstelling van zijn avondwinkel van woensdag tot en met zondag van 21.00 tot 06.00 uur. Zijn bezwaar is ertegen gericht dat hem geen ontheffing is verleend voor de nachtopenstelling van zijn winkel op zondag tussen 00.00 en 06.00 uur. Verzoeker betoogt, dat de openstelling van zijn winkel gedurende deze nacht van groot belang is voor zijn omzet. Sluiting van zijn winkel tijdens deze uren leidt tot een omzetverlies van 34 procent. Verzoeker wijst erop dat avondwinkels in Amsterdam, Leiden en Den Haag ook tijdens deze uren geopend mogen zijn. Ditzelfde geldt voor winkels bij benzinestations. Daarnaast stelt verzoeker dat horecagelegenheden in de buurt van de Korenmarkt geopend mogen zijn op zondag tot 05.00 uur en dat zijn winkel ook een horecabestemming heeft. Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorziening, aangezien hij in verband met zijn financiële situatie snel helderheid wenst over de openingstijden van zijn winkel. 5 De beoordeling van het geschil 5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang gelezen met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 5.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verzoek om voorlopige voorziening en bezwaar tegen het besluit van 15 december 2006, gelet op artikel 6:19 van de Awb, geacht worden mede te zijn gericht tegen de vorengenoemde wijzigingsbesluiten van 22 januari 2007 en 16 februari 2007. 5.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat het geschil tussen partijen betrekking heeft op de openstelling van de avondwinkel van verzoeker op zondagen van 0.00 tot 06.00 uur. Geoordeeld moet echter worden dat de Wet en de Verordening geen mogelijkheid bieden voor het verlenen van een ontheffing voor zon- en feestdagen van 00.00 tot 16.00 uur. Het in artikel 3, vierde lid, van de Wet en in artikel 5 van de Verordening vervatte regime houdt in, dat de betrokken winkels op evengenoemde dagen van 0.00 tot 16.00 uur gesloten zijn. De ontheffing kan derhalve slechts betrekking hebben op andere uren gedurende deze dagen. Verweerder heeft derhalve terecht geoordeeld dat het verzoek van verzoeker om op zondagen van 0.00 uur tot 06.00 uur geopend te mogen zijn, niet voor inwilliging vatbaar is. 5.4 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat verzoeker kennelijk heeft bedoeld te doen ten aanzien van de openstelling op zondagen tussen 00.00 en 06.00 uur van avondwinkels in andere steden, horecagelegenheden en winkels bij benzinestations kan niet slagen. Voorzover verzoeker verwijst naar de avondwinkels in andere steden, merkt de voorzieningenrechter op dat genoemd beroep reeds niet kan slagen, aangezien het hierbij gaat om de toepassing van de regelgeving inzake winkeltijden door andere bestuursorganen. Voorzover verzoeker verwijst naar de nachtopenstelling van horecagelegenheden faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel eveneens, aangezien horecagelegenheden geen winkels in de zin van de Wet zijn en daarmee buiten het toepassingsbereik van de Wet vallen. Voor winkels bij benzinestations geldt op grond van artikel 6 van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet een uitzondering op de verboden van artikel 2 van de Wet, waardoor deze winkels wel geopend mogen zijn op zondagen tussen 00.00 en 16.00 uur. 5.5 Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de aanvraag van verzoeker voor de openstelling van zijn winkel op zondagen tussen 00.00 en 06.00 uur, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht en op juiste gronden afgewezen. 5.6 Aangezien, gelet op het vorenoverwogene, een beslissing op bezwaar met deze strekking na een hiertegen ingediend beroep bij het College naar voorlopig oordeel stand zal kunnen houden, bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hetgeen verzoeker heeft betoogd over zijn grote financiële belang bij de gevraagde ontheffing, kan hieraan niet afdoen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. 5.7 De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. 6. De beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gewezen door H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007. w.g. H.C. Cusell w.g. C.M. Leliveld