Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2726

Datum uitspraak2007-04-06
Datum gepubliceerd2007-04-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/410699-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 4 juli 2006 stonden op het Plein in Den Haag 10 personen, waaronder verdachte, met een spandoek op de trap (bordes), die toegang gaf tot het Ministerie van Defensie . De ingang van het ministerie werd geblokkeerd en niemand kon het gebouw in of uit, aldus is weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding. Blijkens het p-v is de demonstranten, waaronder verdachte, een proces-verbaal aangezegd voor het demonstreren zonder dat zij kennisgeving hadden gedaan. Uit het p-v blijkt voorts dat de demonstranten, waaronder verdachte, de gelegenheid is geboden om verder te demonstreren op het Plein, tegenover het ministerie. Ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte en zijn medeverdachten aldus werd gevraagd om 5 meter verderop te gaan staan. Op grond van het proces-verbaal van aanhouding, alsmede gelet op wat enkele demonstranten tegenover de politie hebben verklaard moet als vast staand worden aangenomen, dat het bevel om zich te verwijderen uitsluitend betrekking had op het vrijmaken van de toegang tot het ministerie, nadat hen de gelegenheid was geboden de demonstratie 5 meter verderop voort te zetten. Op grond van het proces-verbaal van aanhouding en de verklaringen van enkele van de medeverdachten staat vast, dat verdachte niet aan dat bevel heeft voldaan en ook niet heeft willen voldoen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 23, 24, 24c, 184 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. De politierechter verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar en veroordeelt de verdachte tot: een geldboete van € 220,00. Zie ook LJN BA 2734


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT POLITIERECHTER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/410699-06 's-Gravenhage, 06 april 2007 De politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats], [adres] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 september 2006 en 23 maart 2007. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. Stelling, advocaat te Zeist, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Kuipers heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 220,00, subsidiair 4 dagen hechtenis. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging heeft allereerst gewezen op de onrechtmatigheid van het gegeven bevel, waardoor het telastgelegde niet zou kunnen worden bewezen. De officier van justitie had zich moeten realiseren dat het bevel onbevoegd gegeven was, het feit derhalve niet bewezen, weshalve hij niet tot dagvaarding had kunnen besluiten, derhalve hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hetgeen de raadsman hier aanvoert strekt tot de stelling, dat de officier van justitie te lichtvaardig tot dagvaarding is overgegaan. Deze vraag behoort aan de orde te komen - en is aan de orde geweest - bij de behandeling van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering. Het door de raadsman ingediende bezwaarschrift is ongegrond verklaard. De politierechter zal dan ook niet meer in gaan op de vraag of de officier van justitie te lichtvaardig heeft besloten te dagvaarden. Alvorens in te gaan op de inhoud van de zaak, zal de politierechter in gaan op hetgeen de raadsman overigens met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft aangevoerd. De raadsman heeft na een betoog, waarin met een historische en juridische beschouwing uitvoerig is ingegaan op de (totstandkoming van) het internationale oorlogsrecht en de kernwapenproblematiek de conclusie getrokken dat het gebruik van B-61 atoombommen strijdig is met het oorlogsrecht, zodat met de inzet ervan misdaden tegen de vrede, tegen de menselijkheid zullen worden gepleegd en - naar moet worden verwacht - zullen leiden tot genocide. Niettemin worden door de overheid willens en wetens voorbereidingshandelingen verricht om de inzet van de wapens te kunnen realiseren. Deze conclusie van de raadsman over de strijdigheid van het gebruik van B-61 atoombommen is misschien verdedigbaar maar daarmede niet het enige juiste en gerechtvaardigde standpunt met verwerping van alle mogelijke nuances. Het betoog van de raadsman illustreert feitelijk op treffende wijze de worsteling van velen met het gegeven van de aanwezigheid van kernwapens. Een worsteling die er toe heeft geleid dat het Internationaal Gerechtshof in een op verzoek van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 8 juli 1996 uitgebracht advies weliswaar het unanieme standpunt heeft kunnen innemen, dat het internationaal gewoonterecht en internationaal rechtelijke verdragen geen uitdrukkelijke machtiging tot de bedreiging met of het gebruik kernwapens kennen, doch het Internationaal Gerechtshof heeft vervolgens géén unaniem standpunt in kunnen nemen over de vraag of het internationaal gewoonterecht en internationaalrechtelijke verdragen een alomvattend en universeel verbod op dreiging met of gebruik van kernwapens kent. In de hele wereldwijde discussie over de aanwezigheid en het gebruik van kernwapens spelen - naast allerlei juridische redeneringen - zoveel complexe factoren een rol, dat kennelijk vragen als deze niet met een eenvoudig ja of nee zijn te beantwoorden. Deze complexe factoren zijn veelal van (geo-)politieke aard, waarbij (vanuit verschillende culturen en levensvisies) uiteenlopende ideeën over veiligheid, over gerechtigheid een rol spelen. In onze Nederlandse rechtstaat is de landsveiligheid een taak van de centrale overheid. De daarbij gemaakte politieke keuzes kunnen door het parlement aan de orde worden gesteld, waarmede het aldus zijn controlerende taak kan uitoefenen. In ons rechtssysteem is daarbij geen taak voor het Openbaar Ministerie weggelegd, zolang niet is gebleken van strafbaar handelen door individuen. Van 'détournement de pouvoir' of van een onjuiste belangenafweging voorafgaande aan de beslissing tot vervolging door het Openbaar Ministerie kan dan ook geen sprake zijn. Daarbij dient bovendien in aanmerking te worden genomen, dat verdachte niét wordt vervolgd omdat hij de - door de verdediging zo genoemde - systeemmisdaad aan het verborgene heeft willen ontrekken door middel van een betoging maar omdat hij een ambtelijk bevel zou hebben genegeerd. Ook overigens is de politierechter niet gebleken van omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Bewijsoverwegingen. Op 4 juli 2006 stonden op het Plein in Den Haag 10 personen, waaronder verdachte, met een spandoek op de trap (bordes), die toegang gaf tot het Ministerie van Defensie (Plein 4). De ingang van het ministerie werd geblokkeerd en niemand kon het gebouw in of uit, aldus is weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding is de demonstranten, waaronder verdachte, een proces-verbaal aangezegd voor het demonstreren zonder dat zij kennisgeving hadden gedaan. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt voorts dat de demonstranten, waaronder verdachte, de gelegenheid is geboden om verder te demonstreren op het Plein, tegenover het ministerie. Ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte en zijn medeverdachten aldus werd gevraagd om 5 meter verderop te gaan staan. Op grond van het proces-verbaal van aanhouding, alsmede gelet op wat enkele demonstranten tegenover de politie hebben verklaard (medeverdachte [A.] en medeverdachte [B.]), moet als vast staand worden aangenomen, dat het bevel om zich te verwijderen uitsluitend betrekking had op het vrijmaken van de toegang tot het ministerie, nadat hen de gelegenheid was geboden de demonstratie 5 meter verderop voort te zetten. Op grond van het proces-verbaal van aanhouding en de verklaringen van enkele van de medeverdachten staat vast, dat verdachte niet aan dat bevel heeft voldaan en ook niet heeft willen voldoen. Door de raadsman is aangevoerd, dat het hier feitelijk gaat om een bevel de betoging op de door de demonstranten, waaronder verdachte, gekozen plaats te beëindigen, welk bevel, in het licht van HR 17 oktober 2006 (LJN AU/6741) onbevoegd is gegeven. Bovendien kan een opdracht om een betoging te ontbinden of te beëindigen door of namens de burgemeester uitsluitend worden gegeven omdat het belang van het verkeer wordt geschaad of omdat sprake is van wanordelijkheden dan wel van een reële dreiging daarvan. Beide situaties deden zich niet voor, aldus de raadsman. De politierechter overweegt daaromtrent het navolgende. Vast staat, dat de demonstranten, waaronder verdachte, niet overeenkomstig artikel 4 van de Wet openbare manifestaties (WOM) jo artikel 10 van de Algemene Politieverordening van de gemeente Den Haag (APV) een voorafgaande kennisgeving aan de burgemeester hebben gedaan. Het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad laat ruimte voor het standpunt, dat het achterwege laten van een kennisgeving een grond kan vormen om een betoging te beëindigen. Niet is gebleken dat de burgemeester in dit geval van die bevoegdheid tot beëindiging gebruik heeft willen (of kunnen) maken. Van mandatering van die bevoegdheid aan de politie is niet gebleken. Artikel 2 van de Politiewet biedt dan ook geen zelfstandige bevoegdheid tot beëindiging van de demonstratie. Waar het de bevoegdheid van de burgemeester is die alsnog te beëindigen dan wel alsnog een vergunning te verlenen, is het op grond van de bepalingen in de WOM en artikel 10 van de APV evenzeer aan de burgemeester om voorschriften bij of beperkingen aan een demonstratie te verbinden. Zoals hiervoor al is vastgesteld, is aan de demonstranten, waaronder verdachte, de gelegenheid geboden de demonstratie, 5 meter verderop voort te zetten. Niet kan worden gezegd, dat het bevel om zich te verwijderen van het bordes er toe strekte de demonstratie te verplaatsen. Het ging om een demonstratie vóór het Ministerie van Defensie aan het Plein, en met een verplaatsing van 5 meter is het nog steeds een demonstratie vóór het Ministerie van Defensie aan het Plein. Evenmin kan worden gezegd, dat met het bevel de demonstratie wordt beëindigd en de demonstranten wordt bevolen uiteen te gaan. Er worden derhalve aldus geen voorschriften bij of beperkingen aan de demonstratie verbonden, waartoe, zoals hiervoor is uiteengezet uitsluitend de burgemeester bevoegd is. De politie, in casu de verbalisant [naam], kan aan artikel 2 van de Politiewet de bevoegdheid ontlenen een bevel te geven om het bordes te ontruimen als sprake zou zijn van een onmiddellijk dreigende verstoring van de openbare orde. Hiervoor is al overwogen, dat de demonstranten, waaronder verdachte, zich bevonden zich op het bordes van het Ministerie van Defensie, op de openbare weg. Het doel van de demonstranten was deze toegang tot het ministerie te blokkeren. De verbalisant stelt in het proces-verbaal van aanhouding ook vast dat de ingang van het ministerie volledig was geblokkeerd. De demonstranten belemmerden aldus voor het publiek de toegang en hielden zich aldus hinderlijk op voor derden. Daarmede was feitelijk sprake van verstoring van de openbare orde, ook al was er geen sprake van ongeregeldheden of wanordelijkheden. Onder deze omstandigheden was de politie, in casu de verbalisant [naam] bevoegd het bevel te geven. De bewijsmiddelen. De politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de politierechter tot de overtuiging gekomen en acht hij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de politierechter bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte. Door de verdediging is aangevoerd, dat het handelen van verdachte gerechtvaardigd was, omdat zij handelde ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Daarbij wordt gedoeld op de 'beginselen van Neurenberg': burgers hebben internationale verplichtingen die uitstijgen boven de gehoorzaamheid die de individuele staat kan opleggen. In casu zou het gaan om een verzetsdaad om een einde te maken aan een systeemmisdaad. Subsidiair wordt een beroep gedaan op de noodtoestand onder verwijzing naar een vonnis van een rechtbank uit 1946, meer subsidiair op noodweer: de bedreiging door nucleaire massavernietigingmiddelen is zo groot dat voorrang moet worden gegeven aan de internationale verplichtingen, dan wel het was een reactie op een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De politierechter kan de verdediging hierin niet volgen. De demonstranten, waaronder verdachte, hebben op 4 juli 2006 alle ruimte gekregen om hun standpunt naar voren te brengen. Niet valt in te zien waarom een bevel van de politie in de gegeven omstandigheden niet zou moeten worden opgevolgd. Er is geen sprake van een acuut conflict van plichten waarin de door verdachte gemaakte keuze onvermijdelijk was. Het met de demonstratie beoogde 'verzet tegen de systeemmisdaad' was na voldoening aan het bevel nog steeds mogelijk. Er was geen sprake van een noodtoestand. Aan de uitspraak van Internationaal Gerechtshof en het Neurenbergproces valt geen rechtsplicht te ontlenen voor het handelen van verdachte in deze. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens verder geen omstandigheden gebleken op grond waarvan verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ook elders is voor de opvatting van de verdediging geen steun te vinden in het recht. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft een bevel van de politie genegeerd. De taak van de politie is in het algemeen belang. De aangeboden transactie acht de politie alleszins redelijk. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 23, 24, 24c, 184 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De politierechter, verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een geldboete van € 220,00; bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 4 dagen; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr Poustochkine, politierechter, in tegenwoordigheid van mr Hardon, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 06 april 2007.