Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2766

Datum uitspraak2006-12-12
Datum gepubliceerd2007-04-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK05/1015
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand na een (afgewezen) beklag ex. art. 12 Sv.; art. 591a Sv. In het verleden hebben verschillende rechterlijke colleges de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een advocaat aan de gewezen beklaagde in een beklagprocedure erkend door rechtstreekse toepassing van de artikelen 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, hetzij langs de weg van een extensieve interpretatie van het begrip "zaak", hetzij door een extensieve interpretatie van het begrip "gewezen verdachte". Het hof is evenwel thans van oordeel dat artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet kan dienen als wettelijke grondslag voor vergoeding van de kosten gemaakt in de beklagprocedure.


Uitspraak

K05/1015 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beslissing van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 12 december 2006 op het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van: [verzoeker], wonende te Tilburg, hierna te noemen: verzoeker, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. W.J.C. Piet, advocaat te Tilburg. Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding uit 's Rijks kas ter zake van de kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het onderzoek van de zaak Het verzoek is op 14 november 2006 door de raadkamer in het openbaar behandeld. Verzoeker en zijn advocaat zijn niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van het schriftelijk advies van de advocaat-generaal van 10 oktober 2006 en van het standpunt van de advocaat-generaal in raadkamer. De beoordeling. Het verzoek strekt tot toekenning aan verzoeker van schadevergoeding na een beschikking van de raadkamer van het gerechtshof van 15 november 2005, waarbij is afgewezen het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van [klager] en diens verzoek om de vervolging van verzoeker te gelasten. Het hof dient allereerst te bezien of verzoeker in zijn verzoek kan worden ontvangen. De advocaat-generaal heeft zich in zijn schriftelijk verslag van 10 oktober 2006 op het standpunt gesteld dat verzoeker in zijn verzoek kan worden ontvangen, onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van het hof van 21 mei 2003 (NJ 2003/447). In raadkamer heeft de advocaat-generaal geadviseerd verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, mede gelet op uitspraken van andere gerechtshoven. Het hof ziet aanleiding om thans anders te oordelen dan in genoemde eerdere uitspraak en overweegt dienaangaande het volgende. Het verzoek is gebaseerd op het bepaalde in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, dat toekenning van een schadevergoeding mogelijk maakt in geval een zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het beklag over het niet vervolgen van strafbare feiten is uitputtend geregeld in het eerste boek, titel 1, vierde afdeling van het Wetboek van Strafvordering, omvattende de artikelen 12 tot en met 13a. In die afdeling is niet voorzien in een regeling tot vergoeding door de overheid van de kosten van bijstand of vertegenwoordiging door een advocaat aan een partij in de beklagprocedure. Het ontbreken van zo een mogelijkheid zou kunnen worden verklaard vanuit het essentiële verschil tussen de beklagprocedure en een strafzaak. In een strafzaak wordt immers iemand als verdachte betrokken door het openbaar ministerie, een orgaan van de overheid. Dit is anders in een beklagprocedure waar het initiatief daartoe uitgaat van een rechtstreeks belanghebbende bij een vervolging, in casu klager. Indien uit de uitkomst van de beklagprocedure blijkt dat de beklaagde door de klager achteraf bezien ten onrechte in die procedure is betrokken, ontbreekt de ratio om eventuele door beklaagde gemaakte kosten – onder meer die van juridische bijstand en geleden schade – ten laste te brengen van de staat. In het verleden hebben verschillende rechterlijke colleges de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een advocaat aan de gewezen beklaagde in een beklagprocedure erkend door rechtstreekse toepassing van de artikelen 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, hetzij langs de weg van een extensieve interpretatie van het begrip "zaak", hetzij door een extensieve interpretatie van het begrip "gewezen verdachte". Het hof is evenwel thans van oordeel dat artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet kan dienen als wettelijke grondslag voor vergoeding van de kosten gemaakt in de beklagprocedure. Het hof acht onvoldoende gronden aanwezig om het begrip "gewezen verdachte" in de artikelen 590 en 591a van het Wetboek van Strafvordering zodanig (extensief) te interpreteren dat daaronder mede kan worden begrepen de gewezen beklaagde. De enkele omstandigheid dat artikel 12g van het Wetboek van Strafvordering aan de persoon wiens vervolging wordt verlangd een zwijgrecht toekent en dat hij daarop, voordat hij wordt gehoord, moet worden gewezen, doet niet af aan de omstandigheid dat hij tijdens de beklagprocedure niet optreedt als verdachte maar in een eigen specifieke hoedanigheid, te weten als een partij in een procedure sui generis. Het hof ziet voorts als een uit oogpunt van de redelijkheid en billijkheid onwenselijk gevolg van extensieve interpretatie van het begrip gewezen verdachte in vorenbedoelde zin, dat aldus een ongelijke behandeling wordt gecreëerd tussen de partijen in een beklagprocedure, in dier voege dat beklaagde daarmee aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van kosten en klager niet. Evenzeer verzet het karakter van de beklagprocedure zich ertegen die procedure te brengen onder het in de artikelen 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering genoemde begrip "zaak". Dit begrip ziet naar het oordeel van het hof op een strafprocedure. Een beklagzaak kan leiden tot een strafprocedure, maar vormt daar geen onderdeel van, noch kan zij daarmee op één lijn worden gesteld. Ook uit de omstandigheid dat de wetgever in artikel 591, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering de regeling van vergoeding van proceskosten voorzien in de artikel 591 en 591a van overeenkomstige toepassing heeft verklaard op een aantal bijzondere procedures, maar in die als limitatief op te vatten opsomming de beklagprocedure niet heeft vermeld, valt naar het oordeel van het hof af te leiden dat de wetgever van een regeling van kosten- c.q. schadevergoeding door de overheid bij deze laatste procedure niet heeft willen weten. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat voor toekenning van de in het verzoekschrift bedoelde vergoeding voor bijstand door een advocaat geen wettelijke grondslag aanwezig is en dat verzoeker derhalve niet in zijn verzoek kan worden ontvangen. De beslissing. Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Aldus gegeven door mr. F. van Beuge, als voorzitter, mr. B.F. de Poorter en mr. R.R. Everaars-Katerberg, als raadsheer, in tegenwoordigheid van M.E. Busser-Roelofse, als griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof op 12 december 2006.