Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2784

Datum uitspraak2007-03-29
Datum gepubliceerd2007-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/2951
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om verwijdering van alle justitële persoons- en detailgegevens betreffende een strafzaak uit het Justitiële Documentatie Systeem afgewezen. Gesloten systeem van registratie van justitiële gegevens laat geen ruimte voor belangenafweging. Geen strijdigheid met 6 EVRM en 14 IVBPR. Geen bijzondere persoonlijke omstandigheden.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/2951 uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2007 inzake [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen de Minister van Justitie, verweerder. Inleiding 1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 juni 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 19 januari 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek van eiser om verwijdering van zijn justitiële persoonsgegevens uit de justitiële documentatie afgewezen. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 30 januari 2007, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C.J. Knoops-Hamburger en door mr. J.M. Eelman, beiden advocaat te Amsterdam. Namens verweerder zijn verschenen mr. S. Vermont en mr. M.G. Pitstra, werkzaam bij de Justitiële Informatie Dienst. Overwegingen Feiten 2.1 Eiser is als sergeant-majoor der mariniers gestationeerd geweest in Irak. Op 27 december 2003 heeft hij bij een incident waarbij een aantal Irakezen was betrokken een waarschuwingsschot in de lucht afgevuurd, gevolgd door een waarschuwingsschot in de grond. Bij dit incident is een dodelijk slachtoffer gevallen. 2.2 In verband daarmee is eiser op 31 december 2003 aangehouden op grond van verdenking van moord c.q. doodslag op een Irakees en overgebracht naar Nederland. 2.3 Aan eiser is vervolgens -primair- tenlastegelegd dat hij als militair opzettelijk een dienstvoorschrift niet heeft opgevolgd. Op 18 oktober 2004 is eiser vrijgesproken door de militaire kamer van de rechtbank Arnhem. Op 4 mei 2005 heeft de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem eiser in hoger beroep eveneens vrijgesproken. Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld. 2.4 Bij brief van 2 januari 2006 heeft eiser de Justitiële Informatie Dienst verzocht om alle justitiële persoons- en detailgegevens betreffende de strafzaak die heeft geleid tot genoemd vonnis en arrest te verwijderen uit het Justitiële Documentatie Systeem (JDS). 2.5 Bij besluit van 19 januari 2006 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen omdat niet is gebleken dat genoemde gegevens ten onrechte in het documentatiesysteem zijn opgenomen en evenmin is gebleken dat er sprake is van een uitzonderingssituatie. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Standpunten van partijen 2.6 Eiser heeft in beroep -samengevat - aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op willekeur door niet over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens van eiser. Eiser stelt dat hij ten onrechte is aangemerkt als verdachte in ieder geval ten aanzien van de verdenking van moord en doodslag. Verder mag het aanmerken als verdachte niet uitsluitend worden gerelateerd aan artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) nu eiser, gelet op de vrijspraken van de rechtbank en het gerechtshof, ten onrechte op feitelijke gronden is vervolgd. De registratie is bijgevolg niet rechtmatig. Daarnaast stelt eiser dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14, tweede lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en dat verweerder door verwijdering van de justitiële gegevens te weigeren eiser in feite blijft aanmerken als verdachte. Voorts voert eiser aan dat het bestreden besluit in strijd is met het beginsel van een evenwichtige belangenafweging en het beginsel van proportionaliteit. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op bijzondere persoonlijke omstandigheden die op grond van artikel 26 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) een beëindiging van de verwerking van zijn justitiële gegevens rechtvaardigen. Als bijzondere persoonlijke omstandigheden noemt eiser zijn huidige functie binnen de krijgsmacht en de psychische schade die de strafrechtelijke vervolging bij hem heeft veroorzaakt. Het vermelden van een vrijspraak in de justitiële registratie heeft volgens eiser een incriminerend effect, hetgeen in zijn geval grote gevolgen kan hebben omdat hij als beroepsmilitair werkzaam is. Tenslotte heeft eiser ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en heeft hij verwezen naar een andere zaak waarin de officier van justitie na een vrijspraak over is gegaan tot verwijdering van de justitiële gegevens uit de documentatie op grond van de inhoud van het dossier en de hele procesgang. Ter zitting heeft eiser primair verzocht de bestreden beslissing te vernietigen. Subsidiair heeft eiser verzocht de minister opdracht te geven tot het doen van een nader onderzoek naar de bijzondere persoonlijke omstandigheden van eiser. Meer subsidiair heeft eiser verzocht de behandeling van de zaak te schorsen tot na de comparitie van partijen in de civiele (schadevergoedings)procedure. Deze comparitie is op 14 februari 2007 gepland. 2.7 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet geen beleidsvrijheid laat bij de registratie van justitiële gegevens. Het doel van de registratie is het bevorderen van een goede strafrechtspleging. Verwijdering van gegevens op grond van een individuele belangenafweging zou het gesloten systeem van registratie doorkruisen. Verwijdering is alleen toegestaan wanneer de gegevens onjuist zijn of ten onrechte geregistreerd zijn. Volgens verweerder is in het geval van eiser niet gebleken van bijzondere persoonlijke omstandigheden met betrekking tot de registratie van zijn gegevens. Tenslotte stelt verweerder dat het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever is om ook vrijspraken te registreren. Verweerder wijst erop dat alleen bij een zogeheten 'sepot 01-beslissing', inhoudende dat de betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt, de gegevens uit het justitiële documentatiesysteem worden verwijderd. Toepasselijk recht 2.8 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wjsg verwerkt onze minister in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging. Ingevolge artikel 2, tweede lid, Wjsg worden bij algemene maatregel van bestuur de gegevens aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wjsg kan degene aan wie (..) kennis is gegeven van hem betreffende justitiële gegevens, onze minister schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijke voorschrift worden verwerkt. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wjsg kan betrokkene bij onze minister verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Ingevolge artikel 2 van het Besluit justitiële gegevens (Bjg) worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de in de artikelen 6 en 7 vermelde gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie in behandeling is genomen. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Bjg worden, voor zover van belang, als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 9 aangemerkt: a. alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt; (...) j. indien over het feit bij rechterlijke uitspraak is beslist: 1. het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan; 2. de datum van de uitspraak; 3. de inhoud van de uitspraak, waaronder de kwalificatie van het feit en de daarbij betrokken strafbepalingen; 4. (...) 5. de datum waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden; 6. (...) Ingevolge artikel 27, eerste lid, Sv wordt vóórdat de vervolging is aangevangen als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt daarna als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht. Beoordeling van het geschil 2.9 Ingevolge artikel 2 Wjsg verwerkt verweerder ten behoeve van een goede strafrechtspleging justitiële gegevens in de justitiële documentatie. In artikel 7 van het Bjg is bepaald welke gegevens als justitiële gegevens dienen te worden aangemerkt. Genoemde artikelen laten geen beleidsruimte bij de beoordeling van de vraag welke gegevens als justitiële gegevens aangemerkt dienen te worden en welke justitiële gegevens geregistreerd dienen te worden. Dit betekent dat bij de registratie van justitiële gegevens sprake is van een gesloten stelsel. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit is genomen conform het wettelijk systeem van registratie zodat van een overtreding van het verbod op willekeur geen sprake is. 2.10 Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder a, van het Bjg, in samenhang met artikel 2 van het Bjg, worden alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen als justitiële gegevens aangemerkt, met uitzondering van de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat in de Nota van toelichting op artikel 7 van het Bjg is vermeld dat als hoofdregel geldt dat alle afdoeningen worden geregistreerd, ook de beslissingen van de rechter die een vrijspraak inhouden. Voor wat betreft de registratie van de afdoeningen door de officier van justitie wordt een uitzondering gemaakt voor het zogenaamde sepot 01, ofwel de beslissing tot niet vervolgen omdat betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt geregistreerd. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. Eiser is immers, nadat hij aanvankelijk in Irak is aangehouden wegens verdenking van moord c.q. doodslag, in Nederland vervolgd voor het niet opvolgen van een dienstbevel. Hieruit volgt dat niet is gebleken dat eiser ten onrechte als verdachte is aangemerkt. De in artikel 7, eerste lid, onder a, van het Bsj genoemde uitzondering doet zich dan ook niet voor. Het feit dat eiser uiteindelijk is vervolgd voor het niet opvolgen van een dienstvoorschrift en daarvan is vrijgesproken, doet hieraan niet af. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit bovengenoemde vrijspraken evenmin valt af te leiden dat eiser ten onrechte als verdachte is aangemerkt. De militaire kamer van de rechtbank Arnhem heeft op dit punt overwogen dat het strafdossier voldoende aanknopingspunten bevat, dat er op 31 december 2003 een redelijk vermoeden van schuld kon bestaan aan de strafbare feiten moord, doodslag dan wel dood door schuld. Ook het gerechtshof heeft overwogen dat er in het eerste stadium van onderzoek voldoende aanwijzingen waren voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis was toegelaten. 2.11 Overigens is ter zitting van de zijde van verweerder opgemerkt dat in de justitiële documentatie alleen de laatstgenoemde beslissing geregistreerd blijft en dat de gegevens inzake -onder andere- de verdenking waarop de in verzekeringstelling was gebaseerd hierin niet worden opgenomen. De rechtbank neemt dan ook aan dat de gegevens met betrekking tot de verdenking van moord c.q. doodslag zich niet (langer) in de justitiële documentatie bevinden en dat de justitiële documentatie alleen betrekking heeft op de vrijspraak in hoger beroep inzake de aan eiser onder meer tenlastegelegde overtreding van een dienstbevel. 2.12 De rechtbank overweegt voorts dat zowel in artikel 6, tweede lid, van het EVRM als in artikel 14, tweede lid, van het IVBPR is bepaald dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank zien deze verdragsbepalingen op rechterlijke procedures en niet op het registreren van justitiële gegevens zoals geregeld in de hier voor onder 2.8 aangehaalde wetgeving. Vast staat dat eiser weliswaar als verdachte is aangemerkt, maar dat hij in twee instanties is vrijgesproken. Evenals verweerder is de rechtbank van oordeel dat een vrijspraak als zodanig niet incriminerend is. Niet valt in te zien waarom de registratie van de rechterlijke uitspraak strijdig is met de in genoemde verdragen neergelegde onschuldpresumptie. Het feit dat bepaalde publiekrechtelijke organen op grond van de Wjsg en het Bjg inzage hebben in de geregistreerde justitiële gegevens maakt dit niet anders. Evenmin is verweerder op grond van genoemde verdragsbepalingen gehouden tot het verwijderen van gegevens uit de justitiële documentatie. 2.13 De rechtbank overweegt voorts dat het gesloten systeem van registratie van justitiële gegevens geen ruimte laat voor een belangenafweging. Uitsluitend artikel 26 van de Wjsg biedt de mogelijkheid om verzet aan te tekenen op grond van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Vast staat dat eiser ten tijde in geding geen verzet als bedoeld in artikel 26 van de Wjsg had aangetekend. 2.14 De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting evenwel heeft aangegeven dat, indien en voor zover omstandigheden zijn aangevoerd die aangemerkt kunnen worden als bijzondere persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 26 van de Wjsg, deze tevens bij de beoordeling van een verzoek tot correctie dan wel verwijdering als bedoeld in artikel 22 van de Wjsg worden betrokken. Verweerder merkt daarbij op dat voormelde bijzondere omstandigheden betrekking dienen te hebben op de registratie. Verweerder heeft aangegeven dat van een beleid op dit punt geen sprake is, maar dat deze beoordeling in individuele gevallen plaatsvindt. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiser bij het indienen van zijn verzoek tot verwijdering van de justitiële gegevens dan wel in de bezwaarfase bijzondere persoonlijke omstandigheden, die zien op de in geding zijnde registratie van gegevens, heeft aangevoerd. Ook in hetgeen overigens ter zitting is aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden die dienen te leiden tot het verwijderen van de geregistreerde justitiële gegevens. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder opdracht te geven tot een nader onderzoek naar de bijzondere persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals eiser subsidiair heeft verzocht. 2.15 Hetgeen eiser verder ter zitting nog heeft aangevoerd, te weten dat ten aanzien van hem in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld, dient wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te blijven. 2.16 De rechtbank ziet evenmin aanleiding tot schorsing van de behandeling teneinde het vervolg van de civiele (schadevergoedings)procedure af te wachten, aangezien de uitkomst van deze procedure voor de beoordeling van het bestreden besluit niet van belang is. 2.17 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank beslist als volgt. Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, 3.1 verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. G. van Zeben als voorzitter en mr. J.F. Bandringa en mr. M.P. Gerrits-Janssens als leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2007. De griffier: De voorzitter: mr. H.G. Molenaar mr. G. van Zeben Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.